GENIEPERIG, bn. bw. in hooge mate geniepig. GENIEPIG, bn. bw. (-er, -st), ter sluik verricht wordende (uit plagerij of boosaardigheid); een geniepige streek; hij gaf hem een geniepigen duw; gluiperige streken bedrijvende: een geniepige plaaggeest:
— bw. op eene gluiperige, slinksche wijze. GENIEPIGHEID, v.