Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie A
- Abrogatie
- Abrogeeren
- Abrupt
- Abrupta
- Absent
- Absenteeren (zich)
- Absentie
- Absentiegelden
- Absentielijst
- Absentisme
- Abside
- Absint
- Absintine
- Absintisme
- Absintolie
- Absolutie
- Absolutisme
- Absolutist
- Absoluut
- Absolveeren
- Absorbeeren
- Absorbentia
- Abstinent
- Abstinentie
- Abstinentiedagen
- Abstract
- Abstractie
- Abstraheeren
- Absurd
- Absurditeit
- Abt
- Abuis
- Abundantia
- Abuseeren
- Abusief
- Abusievelijk
- Acacia
- Acaciahout
- Acaciakoekje
- Academie
- Academieburger
- Academisch
- Acatène
- Accelerando
- Acceleratie
- Accent
- Accentletter
- Accentuatie
- Accentueeren
- Accept
- Accept-crediet
- Acceptant
- Acceptatie
- Acceptboek
- Accepteerbaar
- Accepteeren
- Acceptie
- Acces
- Accessibel
- Accessie
- Accessit
- Accessoir
- Accessoria
- Accident
- Accidenteel
- Accidentiën
- Accijns
- Accijnsaanslag
- Accijnsbrief
- Accijnsgoederen
- Accijnskantoor
- Accijnskeur
- Accijnsplichtig
- Accijnsvrij
- Accijnswet
- Acclamatie
- Acclimatatie
- Acclimatisatieproces
- Acclimatisatietuin
- Acclimatisatieziekte
- Acclimatiseeren
- Acclimatiseering
- Accolade
- Accommodatie
- Accommodatievermogen
- Accommodeeren
- Accommodement
- Accompagneeren
- Accompagnement
- Accompagnist
- Accoord
- Accordeeren
- Accordeon
- Accordo
- Accouchement
- Accoucheuse
- Accountant
- Accountantsexamen
- Accrediteeren
- Accreditief