Afstoppen (stopte af, heeft afgestopt), eene waterloozing, een riool enz. van binnen afsluiten, toemetselen om den verderen afvoer van het water of de meststoffen te beletten;
— openingen, gaten, reten, tusschenruimten enz. aanvullen, dichtmaken: zijn al de reten behoorlijk af gestopt?;
— (voorw. die gestopt moeten worden) geheel stoppen, ze alle stoppen, alles af doen wat er te stoppen valt: zijn die kousen niet af gestopt?;
— gedaan maken met stoppen: zoodra ge afgestopt hebt;
— (scheepst.) het getij afstoppen, tot aan het einde van het tij voor anker blijven om niet af te drijven.