vz.,
1. bij de aanduiding van de plaats waarvandaan iem. of iets komt of zich verwijdert, waarvandaan men iets of iem. haalt enz.: plotsling sprong vanuit de struiken een forse leeuw (Esser);
2. bij de aanduiding van de plaats vanwaar een handeling (bijv. kijken, roepen) uitgaat; ik zag vanuit mijn venster naar beneden.