o.,
1. geld dat voor het staan op een bep. plaats moet -worden betaald; marktgeld.
2. geld dat blijft staan als waarborg; — waarborggeld voor iets dat men in bruikleen heeft; statiegeld: voor de fles wordt een dubbeltje staangeld betaald; in de leesbibliotheek moest ik 1 gulden staangeld geven; — deel van het loon, dat arbeiders niet uitbetaald krijgen, doch moeten laten staan, opdat de werkgever zekerheid heeft, dat zijn werklieden niet midden in het werk vertrekken.