I. m. (-s), (Zuidn.)
1. poot van een tafel, stoel enz.;
2. (scherts.) been: niet vast op zijn pikkels staan; hij vloog met zijn pikkels omhoog;
3. pikkelstoel.
II. m. (-s), bikkel.
III. m. (-s),
1. (gew.) vlek, plekje: een zwarte das met rooie pikkeltjes;
2. (gew., in Zuidn.) puistje, pukkeltje.