(schortte op, heeft opgeschort),
1. opgorden, hoger schorten, opkorten door een gedeelte tussen de gordel of band te steken: een rok opschorten; — een pot opschorten, hoger hangen, opschakelen;
2. uitstellen, op een later tijdstip stellen: schort uw oordeel op, wacht er mee tot u meer bijzonderheden kent; — de uitvoering van een vonnis, een geding opschorten; — (kooph.) een opschortende voorwaarde, voorwaarde van welker vervulling het volstaan van de verplichting afhangt.