m. (-en),
1. (gew.) knobbel; gewrichtshoofd;
2. grove, harde, sterke hand of vuist: onbarmhartige, lompe, ruwe knuisten; — gemeenz. ook voor vuist, hand in ’t alg.: hij heeft fikse knuisten aan zijn lijf, weet de handen uit de mouw te steken;
3. (Zuidn.) homp, brok : een knuist brood.