(oudt. JUCHT), o., een soort van zeer zacht, lenig, waterdicht, sterk riekend leder, vroeger vooral in Rusland van de huiden van halfvolwassen rundvee bereid.
De vellen werden paarsgewijs (het Russische woord, waarnaar het leder zijn naam draagt, betekent paar) met bast aaneengenaaid, zo bewerkt en in de handel gebracht; men sprak van een deker (tiental) juchten: juchtleer dankt zijn eigenaardige geur aan invetting met berkenolie.