m. (-s),
1. (bist.) (oudste) zoon van een edelman;
2. adellijk manspersoon in het alg., echter veelal gedacht als landedelman, voorheen in onze oostelijke provincies als zodanig deel uitmakend van de regering ; — een kale jonker, een arm edelman; (spr.) hoe kaler jonker, hoe groter pronker; — thans nog als verkorting van jonkheer;
3. titel waarmee door dienstbaren en het volk een zoon van goeden huize werd (en nog wordt ?) aangesproken ;
4. naam voor een aanspreektitel van een adelborst;
5. (plantk.) kale jonker, moerasvederdistel (Girsium palustre).