Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie O
- Overmunten
- Overmuur
- Overnaad
- Overnaads
- Overnaaien
- Overnachten
- Overnachting
- Overnagelen
- Overname
- Overnat
- Overnauw
- Overnauwkeurig
- Overneigen
- Overnemen
- Overneming
- Overnet
- Overneuriën
- Overnevelen
- Overnieuw
- Overnoeming
- Overnommeren
- Overoliën
- Overoud
- Overoudgrootmoeder
- Overoudtante
- Overpad
- Overpakken
- Overpakking
- Overpalmen
- Overpassen
- Overpeinzen
- Overpeinzing
- Overpekken
- Overpikken
- Overplaats
- Overplaatsen
- Overplaatsing
- Overplakken
- Overplamuren
- Overplanken
- Overplanten
- Overplanting
- Overplassen
- Overpleisteren
- Overpleistering
- Overpletten
- Overploegen
- Overplooien
- Overpoederen
- Overpoetsen
- Overpolijsten
- Overpompen
- Overpond
- Overpoten
- Overpoting
- Overpotten
- Overprachtig
- Overpraten
- Overpreken
- Overpriester
- Overprijs
- Overprikkelen
- Overprikkeling
- Overproductie
- Overpunt
- Overpurperen
- Overranken
- Overranselen
- Overrauw
- Overrazen
- Overredderen
- Overreden
- Overredend
- Overreding
- Overredingsgave
- Overredingskracht
- Overredingskunst
- Overredingstalent
- Overregenen
- Overreiken
- Overreiking
- Overreizen
- Overrekenen
- Overrekken
- Overrennen
- Overrijden
- Overrijding
- Overrijk
- Overrijns
- Overrijp
- Overrijpheid
- Overrijwagen
- Overroefelen
- Overroeien
- Overroepen
- Overroeren’
- Overrok
- Overroken
- Overrollen
- Overrompelen