Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie O
- Overhaastig
- Overhaasting
- Overhagelen
- Overhaken
- Overhalen
- Overhaling
- Overhand
- Overhandigen
- Overhandiging
- Overhands
- Overhangen
- Overhanging
- Overhaspelen
- Overhebben
- Overheen
- Overheer
- Overheerlijk
- Overheersen
- Overheerser
- Overheerseres
- Overheersing
- Overheet
- Overheffen, zich
- Overheid
- Overheidsambt
- Overheidsbedrijf
- Overheidsbemoeiing
- Overheidsdienst
- Overheidsgezag
- Overheidshogeschool
- Overheidsorgaan
- Overheidspersoon
- Overheidsschool
- Overheidssteun
- Overheidstaak
- Overheidszorg
- Overhelder
- Overhellen
- Overhelling
- Overhellingspunt
- Overhemd
- Overhemdblouse
- Overhemdje
- Overhemdsboord
- Overhemdsborst
- Overhemdsknoop
- Overhemdsmouw
- Overheren
- Overheus
- Overhevelen
- Overheveling
- Overhoef
- Overhoek
- Overhollen
- Overhoop
- Overhoopgooien
- Overhoophalen
- Overhoophaling
- Overhoopliggen
- Overhooplopen
- Overhoopschieten
- Overhoopsmijten
- Overhoopsteken
- Overhoopwerpen
- Overhoopzetten
- Overhopen
- Overhoren
- Overhoring
- Overhouden
- Overhouder
- Overhouwen
- Overhouwing
- Overhuiven
- Overig
- Overigens
- Overijdel
- Overijken
- Overijld
- Overijlen
- Overijling
- Overijselaar
- Overijsels
- Overijverig
- Overjaars
- Overjachten
- Overjagen
- Overjak
- Overjaren
- Overjarig
- Overjarigheid
- Overjas
- Overjurk
- Overkaarden
- Overkaatsen
- Overkaden
- Overkakelen
- Overkalfd
- Overkalken
- Overkammen
- Overkant