Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- Duikapparaat
- Duikbommenwerper
- Duikboot
- Duikbootbasis
- Duikbootbemanning
- Duikbootcommandant
- Duikbootnet
- Duikbootoorlog
- Duikbootval
- Duikeend
- Duikelaar
- Duikelen
- Duikeling
- Duikelinrichting
- Duikelzand
- Duiken
- Duiker, duivel
- Duiker, onder gaan
- Duikereend
- Duikergans
- Duikerhelm
- Duikerklok
- Duikerkoning
- Duikerpak
- Duikerpantser
- Duikers
- Duikersluis
- Duikertje
- Duikertoestel
- Duiking
- Duikmuts
- Duiksprong
- Duikvlucht
- Duikvogel
- Duilius
- Duim
- Duimafdruk
- Duimbekleedsel
- Duimberd
- Duimbreed
- Duimbuiger
- Duimdik
- Duimelen
- Duimeling
- Duimelot
- Duimen
- Duimer
- Duimgat
- Duimgewricht
- Duimhandschoen
- Duimhengsel
- Duimijzer
- Duimkleppers
- Duimkruid
- Duimleer
- Duimpje
- Duimring
- Duimschroef
- Duimshout
- Duimspijker
- Duimsteen
- Duimstok
- Duimstompje
- Duimvleugel
- Duimzuigerij
- Duimzweer
- Duin
- Duin loquimur, fugerit invida aetas : carpe diem
- Duinaardappel
- Duinachtig
- Duinbebossing
- Duinbeheer
- Duinbeplanting
- Duinbes
- Duinbos
- Duinbrand
- Duincomplex
- Duindal
- Duindistel
- Duindoorn
- Duinduiker
- Duinenreeks
- Duinenrij
- Duinflora
- Duingezicht
- Duinglooiing
- Duingrond
- Duinhaas
- Duinhagedis
- Duinhelling
- Duinhelm
- Duinhiel
- Duinhol
- Duinhoogte
- Duinkant
- Duinkerker
- Duinkever
- Duinkonijn
- Duinkust
- Duinlandschap