Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Verginia

betekenis & definitie

Verginia (ook: Virginia) staat centraal in het derde boek van Livius’ geschiedschrijving, waarin de gebeurtenis wordt gesitueerd in de jaren 304-305 na de stichting van Rome, d.w.z. 448-447 v.C. De politieke spanningen tussen patriciërs en plebejers hadden, aldus Livius, geleid tot een impasse, die pas werd overwonnen door de instelling van een decemviraat (tienmanschap), dat ter bescherming van de volkspartij een wetgeving tot stand zou brengen. De decemviri, voor een jaar gekozen, vervingen alle andere politieke functionarissen: zowel de patricische consuls als de beschermers van het volk, de tribunen. De wetgeving werd niet geheel voltooid, zodat een tweede decemviraat nodig was. Appius Claudius was zo onbeschaamd zichzelf ook voor de tweede termijn kandidaat te stellen en ontpopte zich na zijn herverkiezing als een vijand van het volk. Na afloop van het decemviraat stuurde hij er zelfs op aan dat men niet terugkeerde naar de oude instituties. Dit betekende onder meer dat het volk, dat vroeger tegen besluiten van de Senaat en consuls in beroep kon gaan bij de volks-tribunen, van dit recht verstoken bleef: er waren geen tribunen meer. Het machtsmisbruik van het decemviraat bleek onder meer uit de moord op een zekere Lucius Siccius, die tegenover zijn medesoldaten had durven gewagen van de ver-kiezing van volkstribunen.

In deze situatie doet zich de zaak Verginia voor. Appius Claudius heeft het begerige oog laten val-len op dit meisje, de dochter van de alom gerespecteerde centurio Verginius en verloofde van de ex-tribuun Lucius Icilius. Hij laat een van zijn cliënten, Marcus Claudius, beweren dat Verginia de dochter is van een van diens vroegere slavinnen en dat zij dus deze Marcus Claudius toebehoort. De zaak wordt vervolgens voor het als rechter functionerende lid van het decemviraat gebracht, Appius Claudius zelf, en de rechtszitting leidt tot immense beroering. Inmiddels heeft de verloofde van Verginia ijlings haar vader uit zijn legerkamp naar de stad gehaald. Als na de te verwachten uitspraak van Appius Claudius zijn trawanten metterdaad de hand op haar trachten te leggen, wordt het meisje ter zitting, op het volgepakte Forum, door haar vader neergestoken om haar uit handen van Appius Claudius te houden.

De zaak heeft grote gevolgen. Verginius maakt een dramatische rentree in zijn legerkamp; de soldaten leggen de strijd tegen de Sabijnen neer en trekken zich terug op een van de zeven heuvels van Rome, de Aventijn. Met deze ‘secessio plebis’ wordt het vertrek van de decemviri afgedwongen. Uiteindelijk beneemt Appius, door het drijven van Verginius en Icilius met berechting en executie bedreigd, zich het leven.

Livius opent zijn vertelling met een verwijzing naar een soortgelijke affaire, die rond Lucretia. Beide gebeurtenissen sproten immers voort uit wellust, en zoals de verkrachting en zelfmoord van Lucretia leidden tot de verdrijving van de Tarquinii, zo bracht het misdadige optreden tegenover Verginia de decemviri ten val. In Livius’ voetspoor trekt Valerius Maximus dezelfde parallel.

De figuren in deze legende hebben pas tegen het begin van onze jaartelling namen gekregen. Bij Diodoros zijn de personen nog anoniem. Dionysios noemt in zijn uitgebreide vertelling wel Verginius, niet Verginia, die pas met name genoemd wordt in korte en lange vermeldingen van de gruweldaad door Iuvenalis, Florus, Eutropius en Aurelius Victor en door christelijke auteurs als Orosius en Zonaras. Cicero gaat enkele malen in op de procesgang.

Boccaccio volgt in zijn De mulieribus claris ca. 1361 Livius. Chaucer bezingt in zijn ‘Physician’s Tale’ (Canterbury Tales ca. 1398), geïnspireerd door de Verginia-passage in de 13e-eeuwse Roman de la rose, de schoonheid van de dochter van Verginius. Ook Painter (The Palace of Pleasure 1566) besteedt aan die schoonheid veel aandacht. Gower brengt in zijn Confessio amantis 1390 zowel het Lucretia- als het Verginia-verhaal onder in het boek dat gewijd is aan de vraag over welke kwaliteiten een vorst of machthebber moet beschikken.

In de 16e eeuw verschijnen in verschillende talen toneelbewerkingen van Livius: Accolti 1513, Sachs 1530, La Cueva 1588 en Van Mildert 1618. In Frankrijk volgt op een gedicht van La Barte (La mort de Lucrèce et de Virginie 1567) pas in 1628 een theateradaptatie, en wel van Mairet, die zich nog zorgvuldig aan Livius houdt. In latere Franse adaptaties wordt vrijer met Livius omgesprongen: de bewerkingen van Le Clerc 1645 en Campistron 1683 tot Mercier 1767 en Leblanc de Guillet 1786 hebben met elkaar gemeen dat Appius Claudius dreigt met het ombrengen van de door hem gevangengenomen Icilius om Verginia te dwingen hem terwille te zijn, en dat hij dit dreigement met de dood moet bekopen. La Harpe legt in zijn dramatisering uit 1786 weer nadruk op het politieke vrijheidsstreven dat in de eerdere Franse stukken op de achtergrond was geraakt. Hij werd daarin voorafgegaan door de Spanjaard Montiano y Luyando 1750 en de Italiaan Alfieri 1777. Het vrijheidsstreven van de Franse Revolutie vinden we tot in de 19e eeuw terug bij Lessing 1756-57 (fragment), Ayrenhoff 1790, Sanchamau 1795 (tegen Robespierre) en Guiraud 1827. Talrijke stukken kennen we in Engeland, van Webster 1609 via Moncreiff 1755 tot Payne 1820 en Knowles eveneens 1820. De Italiaanse toneeltraditie heeft buiten Alfieri geen stukken van betekenis opgeleverd, evenmin als het neoclassicistische of roman-tische theater van de 19e eeuw. In de Engelse literatuur van de 19e eeuw geniet de Verginia-ballade van Macaulay in Lays of Ancient Rome 1842 bekendheid. Hierin wordt de zaak behandeld in het licht van de tegenstelling tussen plebejers en aristocraten. In de operaliteratuur komt Verginia slechts sporadisch voor, bijv. Piccinni 1755 en Mercadente 1866.

In de beeldende kunst van de nieuwe tijd doet Verginia, behalve in illustraties van de werken van Livius en Boccaccio, haar intrede op 15e-eeuwse cassoni (bruidskisten), bijvoorbeeld op een exemplaar uit de omgeving van Botticelli in Bergamo (een Lucretia-pendant bevindt zich in Boston) en van Amico di Sandro in het Louvre te Parijs. Evenals de Lucretia-cassoni ademen ze mogelijk de geest van de republikeinse strevingen in het Florence van die tijd. Pinturicchio plaatst ca. 1490 Verginius die zijn dochter doodt in een reeks heldhaftige Romeinen op een plafonddecoratie in het Palazzina della Rovere-Colonna te Rome. Ambrosius Holbein en Schmid schilderen haar rond 1515 in de ontvangstzaal van het klooster Sankt Georgen (Stein am Rhein), waarin ook Lucretia is afgebeeld. Een afbeelding door Beccafumi uit de eerste helft van de 16e eeuw van Verginia voor haar rechter Appius Claudius houdt mogelijk verband met een uitweiding van Machiavelli in het eerste boek van zijn Discorsi (voor 1513). In de Wahlstube te Frankfurt waarschuwde het doek van Johann Elsheimer 1632 tegen machtsmisbruik. De in 1965 gerestaureerde gevel van een renaissancehuis in Weitra in het noordoosten van Oostenrijk bevat acht Livius-scènes, helaas ten dele verdwenen. In het bovenregister zijn voorgesteld: Horatius Cocles, Curtius, Tarquinius Priscus en L.I. Brutus en Cassius of Manlius die van het Capitool wordt geworpen. Daaronder volgen de vermoording van koning Hiëronymus, de schoolmeester van Falerii (Fabricius), de vierendeling van een zekere Mettius en de dood van Verginia. Het grafische voorbeeld vormden illustraties van Bocksberger de Jongere en Amman voor Livius-uitgaven (een in het Duits en een in het Latijn) uit 1568, die in verkorte versies in dichtvorm met illustraties werden uitgegeven. Ook elders in die regio vinden we ze terug: in Bohemen een cassettenplafond in de Kaisersaal van Dobrovice bij Jungbunzlau (Mlada Boleslav) tussen 1578 en 1581, nu aangebracht in Burg Svihov bei Klattau (Klatovy), en stucdecoraties in Schloss Kurzweil bei Netolitz (Kratochvilee u Netolic) van Melana ca. 1589.

Een schilderij van Knüpfer volgt mogelijk het toneelstuk Virginia’s Treurspeel van Van Mildert 1618. In de Hollandse school zijn er werken van o.a. Cornelis van Haarlem en Houbraken (resp. begin en einde 17e eeuw), in Duitsland werken van Kremser Schmidt ca. 1785 en Füger 1800, in Engeland van Dance 1771 (naar een prent van Gravelot in Rollins Histoire Romaine 1738-41), in Frankrijk schilderijen van Doyen 1759 en Brenet 1783, in Napels van Cestaro ca. 1755 en Camuccini uit de jaren na 1793 (met als pendant de vermoording van Caesar).