Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Lucretia

betekenis & definitie

Lucretia was de vrouw van Collatinus, een neef van de tirannieke koning Tarquinius Superbus. Tijdens het beleg van Ardea in 510 v.C. pochen Collatinus en de zonen van de koning bij een drinkgelag op de deugdzaamheid van hun vrouwen. Ze nemen de proef op de som, en omdat ze Collatinus’ vrouw Lucretia laat op de avond nog spinnend aantreffen terwijl de andere vrouwen blijken aan te zitten aan banketten met leeftijdgenoten, wint Collatinus de weddenschap. De koningszoon Sex-tus Tarquinius is echter op slag begerig geworden naar Lucretia en bezoekt haar kort daarop alleen. Hij dwingt haar zich aan hem te geven: bij verzet zal hij haar doden en een eveneens door hem te doden slaaf naast haar leggen, zodat haar nagedachtenis onteerd zal zijn. Lucretia zwicht.

Zij onthult nadien de toedracht aan haar man en haar vader en neemt het standpunt in dat wel haar lichaam maar niet haar ziel is geschonden, hetgeen zij zal bewijzen met haar zelfmoord. Zij bezweert hun ten slotte de dader te straffen en ondanks de smeekbeden van de mannen doorsteekt zij zich dan. L.I. Brutus, een verwant van Tarquinius, die al enige tijd zint op een mogelijkheid een einde te maken aan het schrikbewind van Tarquinius, zweert met de anderen bij het lijk van Lucretia dat zij het koningschap zullen beëindigen. Hij toont vervolgens het lijk aan het volk en geeft zo de aanzet tot de verdrijving van de laatste koning van Rome en de vestiging van een republiek.

Livius presenteert het verhaal als een politieke gebeurtenis in verband met de verdrijving van de Tarquinii. Zijn bron zou een verloren gegaan toneelstuk van Accius uit de 2e eeuw v.C. zijn. Florus laat Sextus samenvallen met zijn broer Arruns, die uiteindelijk in een duel met Brutus zal omkomen: een variant die tot diep in de middeleeuwen wordt gevolgd en pas door Petrarca wordt gecorrigeerd. In de Fasti van Ovidius wordt Lucretia gelijkgesteld met de op Odysseus wachtende Penelope – terwijl de laatste weeft, spint Lucretia – en is zij niet een matrone, zoals bij Livius, maar het roerende slachtoffer van haar begeerlijke schoonheid. Sommige dichters, met name Martialis, zien haar als een stijve vrouw, van wie levensgenieters zich verre dienen te houden. Het motief vond nauwelijks weerslag in de kunst.

Volgens de vroegchristelijke auteur Tertullianus is Lucretia weliswaar een toonbeeld van kuisheid, maar wil zij zich met haar zelfmoord al te zeer onderscheiden. Augustinus is scherper in zijn afkeuring: ofwel zij was schuldig en heeft daarom zichzelf omgebracht, ofwel zij was onschuldig en haar zelfdoding dus moord op een onschuldige. Hiëronymus acht haar een van de beste vrouwen uit de geschiedenis, zoals men er in zijn tijd geen meer vindt.

In de middeleeuwen is Lucretia een welhaast onbetwiste heldin. Welhaast, want de religieusleerstellige kritiek op haar zelfmoord blijft soms doorklinken. Zij is de personificatie van de castitas in Boccaccio’s De mulieribus claris ca. 1361. Petrarca schat haar in Africa ca. 1341 zeer hoog en vergelijkt haar met zijn geliefde Laura. In zijn commentaar op Dante evenwel betreurt hij duidelijk de zelfdoding, een kwestie die de Florentijnse humanist Salutati ca. 1370 behandelt in zijn Declamatio Lucretiae, waarin hij ten slotte de argu-menten ten gunste van de zelfmoord het zwaarst laat wegen. De motieven voor de zelfmoord worden ook gegeven in de 13e-eeuwse Roman de la rose, waarin voorts de vergelijking van Lucretia met Penelope weerklank vindt en Lucretia herhaaldelijk in één adem wordt genoemd met het andere slachtoffer van heerszucht en wellust, Verginia. In de eveneens 13e-eeuwse Gesta Romanorum wordt een spirituele uitleg gegeven: haar ontering is haar instemming met de zonde, haar verhaal aan haar familie en Brutus de biecht, de verdrijving van de Tarquinii de uitdrijving van de duivel. Merkwaardige transformaties vinden we in de 12e-eeuwse Kaiserchronik, waarin de affaire speelt onder een keizer Tarquinius en deels in Trier. In zijn Legend of Good Women ca. 1386 vertelt Chaucer het verhaal met een zekere psychologisering en erotisering in de geest van Ovidius’ Fasti.

In de latere literatuur volgen veel auteurs in hoofdlijnen Livius of Ovidius: Gower ca. 1390 in zijn Confessio amantis (waarin het verhaal wordt gevolgd door dat van Verginia), Sachs 1527, Shakespeare in zijn epische gedicht 1594, Heywood 1608 in zijn volkse toneelstuk, Chevreau en Ryer in hun concurrerende toneelstukken uit 1637 resp. 1638 en Delfino in een tragedie 1656. Andere auteurs variëren naar hartenlust, onder toevoeging van romaneske of parodiërende elementen. Machiavelli vertelt in La Mandragola 1518 het verhaal van een Florentijnse Lucretia, die in een uiterst ingewikkelde intrige wordt misleid en uiteindelijk meent met haar verleider te moe-ten slapen. Zij troost zich met de gedachte dat wel haar lichaam maar niet haar geest zondigt. Dit verhaal wordt naverteld door La Fontaine in zijn Contes et nouvelles. Bandello geeft in een van zijn tussen 1536 en 1573 gepubliceerde Novelliere te verstaan dat Lucretia in haar afwijzing van Sextus wel erg streng was. De Duitsers Junius 1599 (in het Latijn), Rot 1625-27 en Titz 1642-47 geven de geschiedenis een uitgesproken erotische lading. In haar Clélie laat Madeleine de Scudéry Lucretia, die haar man Collatinus minacht, verliefd zijn op Brutus. Komische varianten zijn er van Feind 1705 (een toneelstuk dat Keiser diende als libretto voor zijn opera uit 1705) en Goldoni 1737. Arnault beschrijft in zijn tragedie 1792 de zaak als de ongelukkige afloop van een flirt tussen Sextus en Lucretia.

Daarnaast zijn er auteurs die in de geest van Livius het verhaal, gezien zijn nauwe samenhang met de verdrijving van de Tarquinii, brengen als uitdrukking van hun politiek-verlichte of republikeinse gevoelens. Dit geldt voor stukken van bijv. Schlegel 1740, Lessing 1756-57 (Das befreite Rom), Piquénard 1793 en Tollens 1805, en dit is waarschijnlijk ook het geval geweest met de Lucretia-stukken die tijdens de Tachtigjarige Oorlog in Amsterdam ten tonele moeten zijn gebracht.

In de 19e eeuw is voor een Lucretia-tragedie van Ponsard 1843 enige internationale roem weggelegd. In dit stuk is Lucretia zich bewust van haar uitverkiezing te moeten sterven voor het heil van het volk. In de 20e eeuw is er nog het stuk van Obey 1931, door Wilder in het Engels bewerkt. Deze bewerking lag, tezamen met elementen uit Livius, Ovidius en Shakespeare, ten grondslag aan het libretto van Duncan voor de opera van Britten die in 1946 in Glyndenbourne in première ging, met Kathleen Ferrier en Peter Pears in de hoofdrollen. Ook Guastallo baseerde zich in zijn libretto voor de opera van Respighi 1937 in belang-rijke mate op het stuk van Obey. Ten slotte dient een toneelwerk te worden genoemd van Giraudoux 1953, waarin het Lucretia-verhaal zich af-speelt in het 19e-eeuwse Aix-en-Provence: een perfectionistische Lucretia pleegt zelfmoord omdat ze zich, onder invloed van verdovende middelen, met wellust aan een ander zou hebben gegeven, en voorts omdat ze begrijpt en aanvaardt dat haar man met haar, ook indien onschuldig, niets meer van doen zou willen hebben.

In de muziekgeschiedenis heeft het verhaal rond Lucretia, buiten de genoemde opera’s van Respighi en Britten, geen werken van grote betekenis opgeleverd. Van Draghi/Minato is er een opera uit 1675. In de 18e eeuw was een grote populariteit weggelegd voor een Lucretia-cantate van de jeugdige Händel 1706.

In de beeldende kunst is Lucretia alléén die het veelal ontblote bovenlichaam heeft doorstoken of gaat doorsteken, vanaf de 14e eeuw tot in de 18e eeuw, zowel ten noorden als ten zuiden van de Alpen, talloze malen afgebeeld. We noemen 16e-eeuwse gravures van Van Leyden, Raimondi, Beham en Wierix; panelen, eveneens uit de 16e eeuw, uit de kring van Quinten Massys, van meer-dere leden van de familie Cranach, Van Scorel, Dürer, Burgkmair, Van Cleve, de Brugse Meester van het Heilige Bloed en de Meester met de Papegaai (Rijksmuseum Amsterdam). Het aantal doeken, nog steeds van Lucretia alleen, loopt in de honderden: Titiaan ca. 1520, Palma il Vecchio ca. 1515-18, Reni driemaal uit de periode 1620-25 en tweemaal ca. 1640, Lotto ca. 1534 (een portret van Lucrezia Pesaro, die een tekening van de doorsteking in de hand houdt), Cagnacci driemaal tussen 1640 en 1657, Cestaro ca. 1740, Cambiaso 1575, Rembrandt 1664 en 1666 en Trevisani ca. 1710. Soms heeft ze als pendant Kleopatra in haar zelfmoord, zoals in het werk van Ricci 1694-95 (Scaevola) en Reni ca. 1640, die Maria Magdalena aan de serie toevoegt.

Lang niet altijd is uit te maken wat schilder of opdrachtgever heeft bewogen tot het maken respectievelijk bestellen van de zich doorstekende vrouw. Soms gaat het om Lucretia als personifi-catie van kuisheid en heldhaftig slachtoffer van wellust, zoals is aan te nemen wanneer Gossaert in 1534 de zelfmoord afbeeldt op de achterzijde van een mansportret. Soms is de naakte of halfnaakte Lucretia vooral bedoeld als een weldaad voor de ogen, hetgeen geldt voor een paneel van Sodoma die, naar Vasari meldt, op verzoek van paus Leo x in 1513 ‘un bellissimo corpo di femmina’ vervaardigde.

Dezelfde vraag kan men stellen inzake afbeeldingen van een wanhopige Lucretia na de verkrachting (Artemisia Gentileschi ca. 1621-25) of met andere figuren. De bedreiging en verkrachting door Tarquinius werden door Tintoretto geschilderd ca. 1559 en door Titiaan 1571. Later volgen werken van o.a. Giordano 1663, Rottmayr 1692, Crespi ca. 1700 en Tiepolo ca. 1745-50. De scène waarin zij de zelfmoord pleegt in het bijzijn van haar vader, echtgenoot en/of Brutus, is te vinden o.m. in een houtsnede van Burgkmair 1516, een tekening van Deutsch 1526, een paneel van Pencz 1548, een gravure van Goltzius (deel van een reeks van vier scènes uit het verhaal ca. 1578) en schilderijen van Sodoma ca. 1510-1520, Breu 1528 (inclusief de eed), Zanchi 1660-70 en Giordano 1685.

Er zijn afbeeldingen die onmiskenbaar een bepaalde moraal uitdragen. Lucretia is de meest voorkomende historische figuur in beschilde-ringen van cassoni, huwelijkskisten, uit het Quattrocento en het begin van de 16e eeuw. De Lucretia-taferelen zijn dan veelal verwijzingen naar echtelijke trouw. Deze beschilderingen zijn meestal anoniem, soms zijn ze toe te schrijven aan een bepaalde kunstenaar, zoals De’ Roberti, Lippi, Di Giovanni en Franciabigio. Politiek – in de zin van uitdrukking van een republikeinse gezindheid in het Florence van die tijd – kan de strekking zijn op cassoni die het hele verhaal inclusief het afzweren van de monarchie geven: bijvoorbeeld een paneel van Amico di Sandro, twee panelen van Utili en een paneel uit de omgeving van Botticelli, met als pendant een paneel met het Verginia-verhaal, dat al evenzeer valt te duiden als tegen overheersers gericht.

In decoratieprogramma’s waarin verbindingen worden gelegd tussen klassieke en Bijbelse figuren wordt Lucretia, symbool van kracht en kuisheid, dikwijls geschilderd in de nabijheid van haar Bijbelse tegenbeeld Judith: aldus bijvoorbeeld in de loggia van het Palazzo di Buonconsiglio te Trente in fresco’s van Romanino 1531. Tot een andere combinatie van dit klassieke en een Bijbels verhaal komt een Zuid-Nederlandse Meester ca. 1575 in twee bijeenbehorende panelen in het Rijksmuseum te Amsterdam: Lucretia bedreigd door Tarquinius, en Jozef die niet wenst in te gaan op de avances van de vrouw van Potifar. Enkele kunstenaars verwijzen naar Petrarca’s Trionfi en brengen Lucretia als symbool van de kuisheid in de nabijheid van Judith en daarnaast ook Hippo, bijvoorbeeld in een reeks tapijten te Wenen. Laatstgenoemde Hippo is een door Valerius Maximus genoemd meisje, dat om haar kuisheid te bewaren van een schip sprong en verdronk.

In het Duitse taalgebied komt Lucretia in de literatuur en beeldende kunst van de 15e en 16e eeuw voor in een reeks van negen bijzondere vrou-wen: drie Bijbelse, onder wie Judith, drie heilige, onder wie Sint-Elisabeth, en – in een schikking die kan zijn beïnvloed door de drie verhalen met deze hoofdpersonen in Boccaccio’s De mulieribus claris ca. 1361 – Lucretia met twee andere vrouwen uit de Romeinse geschiedenis: Coriolanus’ moeder Veturia en Verginia. Deze serie, die neerslag vindt in grafiek en tapijtreeksen, is met haar selectie van vrouwen die zich kuis en opofferings-gezind hebben getoond, te onderscheiden van de meer op manhaftigheid geselecteerde Neuf Preuses, zoals beschreven bij Tomyris.

In het artistieke en politieke klimaat van de 18e eeuw kreeg een schilderij van Hamilton ca. 1763 met Brutus die zweert bij het lijk van Lucretia, een grote bekendheid door gravures van Cunego en Volpato. Het thema is dan herhaaldelijk te signaleren op de Salons te Parijs en in werk van Trumbull 1777 en Géricault ca. 1810. In Duits-land zijn er dergelijke verbeeldingen van Anwander, tweemaal rond 1755, en Gläser ca. 1750 (Ermitage Bayreuth).