Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Caesar

betekenis & definitie

Gaius Iulius Caesar (100-44) is de zoon van een gelijknamige vader en Aurelia, een nicht van Marius. De familieband met Marius droeg er-toe bij dat Caesar bij zijn eerste politieke optreden de zijde koos van de Populares (Marius & Sulla). In 84 huwde hij met Cornelia, dochter van de machthebber van dat moment, Cinna. Als diens schoonzoon kwam hij in ernstig gevaar toen Sulla de macht greep en het overwicht van de conservatieve senaatspartij, de Optimaten, herstelde. Hij wenste zich niet van Cornelia te laten scheiden en werd uiteindelijk door Sulla begenadigd.

Op een tocht naar Rhodos, waar hij zijn opleiding in de retorica wilde voltooien, viel hij in han-den van zeerovers, een verhaal dat in de geschied-
schrijving enigszins is opgesmukt. Hij betaalde een losgeld, maar nog in gevangenschap zegde hij de piraten brutaalweg aan dat hij zich zou wreken. Onmiddellijk na zijn vrijlating verzamelde hij inderdaad schepen en joeg hij de piraten naar de kelder. Na een verblijf in het Oosten, waar hij onder meer deelnam aan de strijd tegen Mithridates, keerde hij terug naar Rome.

In de carrière die hij dan begint maakt hij zich in brede kring geliefd door zijn grote vrijgevigheid. Zo biedt hij als aedilis het Romeinse volk grootscheepse spelen aan. Dit brengt hem regelmatig in financiële problemen, waaruit hij steeds door vrienden wordt gered. In later jaren zal de schatrijke Crassus hem de helpende hand reiken en weet hij een nieuw vermogen te verwerven als propraetor in Spanje. In 63 wordt hij pontifex maximus, een prestigieuze religieuze functie die men voor het leven bekleedde.

In de Senaat staat hij tegenover de Optimaten, de conservatieve partij, en vooral tegenover Cato Uticensis. Zo is er een botsing inzake de vraag hoe te handelen met de aanhangers van Catilina, die een opstand beraamd had. Caesar – door sommige auteurs is beweerd dat hij zelf enige tijd tot de samenzweerders zou hebben behoord – bepleit dat wordt volstaan met arrestatie en verbanning, maar Cato en Cicero krijgen gedaan dat de Senaat zich uitspreekt voor de doodstraf. In 63 wordt Caesar in verlegenheid gebracht door het merkwaardige schandaal rond Clodius Pulcher. Deze agressieve en gevreesde volksmenner was het huis van de pontifex maximus binnengedrongen om zich met Pompeia, na het overlijden van Cornelia de tweede vrouw van Caesar, te kunnen verenigen. Caesar laat zich van Pompeia scheiden, maar dringt niet aan op maatregelen tegen Clodius Pulcher; hij zou zich later, in de machtsstrijd met Cicero en Pompeius, zelfs van Clodius’ benden hebben bediend.

In 60 verovert hij de hoogste openbare functie, het consulaat, waarin hij zijn medeconsul, een vertegenwoordiger van de Optimaten, Calpurnius Bibulus, zozeer overvleugelt dat men volgens Suetonius in die dagen spreekt van de twee consuls Iulius en Caesar. Hij heeft zich inmiddels verbonden met de twee machtigste mannen van Rome: Crassus, die met zijn enorme rijkdommen het politieke toneel kan manipuleren, en Pompeius, die gedurende zijn veldtochten in het Oosten grote roem en aanhang heeft vergaard. De band met de laatste wordt verstevigd, doordat Caesar zijn dochter Iulia aan deze grote veldheer ten huwelijk geeft. Als consul weet hij een landverdelingswet door te drijven, die plebejers en veteranen landerijen uit staatsbezit verschaft.

Met de steun van Crassus en Pompeius wor-den speciale wettelijke maatregelen geforceerd, die Caesar buitengewone bevoegdheden verschaffen: hij krijgt voor langere termijn de opperheerschap-pij over Gallia Cisalpina (het deel van het Italische schiereiland vanaf de Rubicon tot de Alpen), Illyrië en Gallia Transalpina (dan nog slechts Gallia Narbonensis, de Provence). De buitengewone bevoegdheden worden na overleg tussen de leden van het triumviraat te Lucca verlengd.

Het militaire genie Caesar onderwerpt in die jaren grote delen van Noordwest-Europa. Hij doet zelf in het traktaat Commentarii de bello Gallico verslag van zijn veldtochten, achtereenvolgens tegen de Germanen onder Ariovistus die worden verslagen bij Besançon, tegen stammen in het huidige Noord-Frankrijk en België en tegen de Armorici en Veneti in het huidige Normandië en Bretagne. Caesar beschrijft ook de twee invasies in Brittannië. De eerste leidt tot niets, bij de tweede wordt aan de bewoners van het zuidelijke deel van het eiland een schatting opgelegd. Caesar krijgt vervolgens te maken met invallen van de Germanen en opstanden van de Belgen, waarbij Ambiorix uit het land van de Tungri (omgeving van Tongeren) een belangrijke rol speelt. Ten slotte gaat de gevaarlijkste dreiging uit van de verenigde Galliërs onder leiding van Vercingetorix, die uiteindelijk bij Alesia (het huidige Auxois) wordt verslagen en zich moet onderwerpen. Caesar is dan heer en meester over een uitgestrekt gebied, dat in het vervolg een enorme machts-basis blijkt te zijn.

Als hij met zijn legioenen in Gallia Cisalpina is teruggekeerd, tekent zich het begin van de finale machtsstrijd af. De Senaat, die zich intussen heeft verzekerd van de steun van Pompeius, weigert Caesar een verlenging van zijn bevoegdheden en staat hem ook niet toe dat hij buiten de stad Rome naar een nieuw consulaat dingt: de kandidaat zal zich daartoe zonder legioenen en bevoegdheden naar Rome moeten begeven, waar hem overigens ook nog processen te wachten staan. Onder dreiging van Caesars macht is Pompeius intussen tot enige consul gekozen.

Caesar neemt nu een beslissende stap en overschrijdt met zijn troepen de begrenzing van het hem toegewezen Gallia Cisalpina, de Rubicon. Deze oversteek is door diverse schrijvers gedramatiseerd. Zo beschrijft Suetonius hoe Caesar zich voor de oversteek overgeeft aan overpeinzingen. Hem verschijnt een reusachtige gestalte, die de trompet van een soldaat grijpt en onder trompetgeschal de rivier doorwaadt. Met de woorden ‘alea iacta est’ (de teerling is geworpen: regel uit een verloren gegaan stuk van Menandros, waarmee bedoeld wordt dat de zaak beslist is) trekt nu ook Caesar de rivier over.

Onder Pompeius is beschreven hoe de burgeroorlog zich ontwikkelt en eindigt met de overwinning van Caesar bij Pharsalos in 48. Caesar achtervolgt Pompeius tot in Egypte, maar verneemt daar dat hij bij aankomst in dat land is vermoord. Dat hem het hoofd van zijn grote tegenstander als trofee wordt aangeboden gaat hem te ver: hij wendt zich af. Volgens Plinius toont hij nog op andere wijze grootmoedigheid. Hij verbrandt de brieven van Pompeius, zodat hij zich van de mogelijkheid berooft diens medestanders te vervolgen: een handelwijze die ook door Seneca in De ira wordt geprezen.

In Egypte intervenieert Caesar in de daar woe-dende strijd om de troonopvolging tussen Ptolemaios xiii en diens zuster Kleopatra ten gunste van de laatste. Hij knoopt met haar een liefdesverhouding aan, waaruit Caesarion wordt geboren. In Klein-Azië stelt hij orde op zaken door de zoon van Mithridates, Pharnakes, te verslaan: zijn bliksemsnelle overwinning in 47 bij Zela (Noordoost-Turkije) rapporteert hij met de via Suetonius bekende woorden ‘veni vidi vici’ (ik kwam, zag en overwon). Caesar keert naar Rome terug, waar hij als dictator en vervolgens als consul de vrije hand krijgt. Ten slotte vernietigt hij in 46 de laatste troepen van de Optimaten onder Metellus Scipio bij Thapsus; Cato pleegt zelfmoord in Utica.

Zijn uiteindelijke terugkeer in Rome wordt glans bijgezet met een grootse triomftocht, die de overwinningen in de afgelopen jaren in Gallië, het Oosten, Egypte en Noord-Afrika moet memo-reren. Vercingetorix wordt gevankelijk meegevoerd; hij zal kort erna worden geëxecuteerd. Caesar wordt voor tien jaar met de macht van dictator bekleed en krijgt die functie ten slotte voor het leven. Hij is dan feitelijk alleenheerser. Zijn aandacht gaat nu uit naar consolidatie van het rijk en zijn macht. Hij reorganiseert het geldstelsel, voert een nieuwe tijdrekening in (die pas onder paus Gregorius de Grote zal worden verbeterd) en beijvert zich voor de verfraaiing van Rome. Tegelijk ook gaat hij zich volgens tijdgenoten in vele opzichten gedragen als een koning en tooit hij zich met een aan Alexander ontleende gouden diadeem. Suetonius geeft als sprekend voorbeeld van aanmatigend gedrag dat hij niet van zijn gestoelte opstaat, als de Senaat voor hem verschijnt. Zijn verhouding met Kleopatra, in Rome opzichtig aanwezig, kan ertoe hebben bijgedragen dat op hem de verdenking van koninklijke aspiraties kwam te rusten.

Op de Iden (volle maan) van maart in het jaar 44 wordt hij vermoord door enkele conspirerende senatoren, onder wie M.I. Brutus en Cassius. Suetonius vermeldt voortekenen van die naderende moord en citeert een voorspelling van de waarzegger Spurinna dat Caesar niet later dan die 15e maart onheil zal treffen. Suetonius geeft ook details omtrent de moord, die vermoedelijk in of bij het theater van Pompeius plaatsvond: tegen Brutus riep hij in het Grieks ‘ook gij, mijn zoon’. In het machtsvacuüm na deze moord kan Marcus Antonius met een grote lijkrede de stemming van het volk keren tegen Brutus en diens medestanders.

Suetonius besluit zijn biografie met beschrijvingen van Caesars persoonlijke moed, die in later tijd in de aandacht zijn gebleven. Zo is er het verhaal dat Caesar in Alexandrië tijdens een aanval van de vijanden eerst van een brug in een boot springt en, als deze overbelast raakt, zich zwemmend redt. Hij zou daarbij documenten boven water hebben gehouden en de generaalsmantel tussen de tanden.

Door alle eeuwen heen is verschillend geoordeeld over de vraag of Caesar vanaf het begin van zijn carrière planmatig heeft gestreefd naar de alleenheerschappij – zo o.a. Cicero, Ploutarchos en Suetonius – of dat die alleenheerschappij zich als het ware aan hem opdrong, toen hij vanuit Gallië naar het Italische schiereiland terugkeerde en de mogelijkheid onder ogen moest zien dat hij, met roem en krijgsbuit overladen en vergezeld van zijn trouwe legioenen, in Rome zou moeten bui-gen voor Pompeius en voor het gezag van een hem vijandig gezinde Senaat.

Ook varieert de beoordeling van Caesars karaktereigenschappen. In positieve geschriften worden de ‘clementia et liberalitas Caesaris’ geroemd. Meer geloof kan men hechten aan de stelling dat het vertoon van clementie en vrijgevigheid instrumenten waren om aanhang te kweken onder plebejers, aristocraten en militairen. In ieder geval was hij zeer doortastend en energiek, onverschrokken en uitermate zelfbewust. Zo wordt verteld dat hij te paard voort-rijdend aan meerdere secretarissen gelijktijdig verschillende brieven dicteerde. Ook gaat het verhaal dat hij zich tijdens een veldtocht in het Oosten anoniem door soldaten liet overzetten over een stormachtige Bosporos. Toen de bemanning angstig werd stelde hij hen gerust met de mededeling dat ze immers Caesar aan boord hadden. In zijn ijdelheid koesterde hij een minu-tieuze zorg voor zijn uiterlijk. Hij betreurde zijn kaalheid en zou volgens Suetonius vooral lauwerkransen dragen om zijn kaalheid te maskeren; Dio Cassius ziet die als een instrument tot vergoddelijking.

In de politiek had hij weinig scrupules. In de kwestie van de landuitdeling zette hij consul Cicero voor het blok met de bedoeling een wig te drijven tussen de consul en de medesenatoren, die van zo’n voor hen ongunstige maatregel niet zouden willen weten, of hem de vijandschap te bezorgen van de plebejers en soldaten die Cicero zo’n blokkade niet zouden vergeven. Hij zou zijn politieke macht hebben ‘gekocht’ door het verbond met Crassus, die met zijn puissante rijkdom het politieke toneel in Rome naar zijn hand kon zetten.

Iulianus Apostata zag Caesar als een essentieel voorbeeld voor de keizers. In de middeleeuwen werd de obelisk in het Vaticaan gezien als aanduiding van Caesars graf.

In de Italiaanse renaissance zijn de meningen over Caesar zeer verdeeld. Petrarca schetst Caesar in zijn Trionfi onder meer als slachtoffer van de liefde (Kleopatra). Voor Dante was Caesar de grondvester van het Romeinse wereldrijk, dat alleen maar kon worden opgevolgd door het wereldomspannende christendom, en had hij het voorbeeld geschapen voor een nieuwe universele monarchie. In de Divina Commedia (Paradiso 6) ca. 1315 handelt hij na de oversteek van de Rubicon zo snel ‘dat tong noch pen het zouden kunnen beschrijven’. Brutus en Cassius verkeren uiteraard in de hel, in gezelschap van verraders van vrienden en weldoeners als Judas Iskarioth (Inferno 34). In De vulgari eloquentia stelt Dante Frederik Barbarossa als nieuwe Caesar voor, hetgeen Ariosto in de Orlando Furioso zal herhalen. Dante heeft met zijn lofprijzingen de humanisten van het Quattrocento lange tijd afgehouden van kritiek op Caesar en van de verdediging van de Caesar-moordenaar Brutus. Wanneer de republieken van Florence en Venetië echter worden bedreigd door de aanspraken van de Visconti-monarchie en van andere potentaten die een ware Caesar-cultus bedrijven, nemen vooral de Floren-tijnse humanisten (bijvoorbeeld Poggio Bracciolini contra Del Monte ca. 1440) de verdediging van de republikeinse waarden op zich door de moord op de tiran Caesar goed te keuren.

Hugutio van Pisa rangschikt Caesar ondanks zijn gaven onder de sodomieten in de hel, op grond van een door Suetonius vermelde geschiedenis dat de veldheer voor koning Nikomedes van Bithynië zou hebben gebogen en als ‘koningin’ zijn opgetreden, d.w.z. zijn liefdesbed hebben gedeeld. Caesars gretige seksuele gedragingen tegenover vrouwen én mannen zijn breed uitgesponnen door Suetonius; in later tijd blijven ze meestal buiten beschouwing.

Sympathie voor Caesar constateren we bij op expansie gerichte heersers. In de Kaiserchronik 1135-50 wordt Caesar opgevoerd als voorloper van de Duitse keizers. Ook in Schedels Welt-chronik is een dergelijke dynastieke opvatting speurbaar. Aan het Bourgondische hof spiegelde men zich graag aan de daden van Caesar zoals beschreven in Li faits des Romains 1213, dat met name Lucanus’ Pharsalia 42-43 weerspiegelt en bepalend is voor het middeleeuwse Caesar-beeld. Karel de Stoute werd er in 1467 door Jean Molinet in een gedicht over de Neuf Preux (Alexander, Hektor) toe aangezet een voorbeeld te nemen aan Caesar. De Habsburger Maximiliaan liet zijn hofgeschiedschrijver Cuspidianus een ingewikkelde genealogie vervaardigen, waarin de afstamming van zijn familie van Caesar zou worden aangetoond: De Caesaribus, een postuum in 1540 verschenen werk dat tevens dient als vorstenspiegel. Paus Julius ii presenteerde zich als opvolger van zijn naamgenoot. Elyot hield met zijn The Gover-nour 1531 een vorstenspiegel voor aan de koning van die tijd, Hendrik viii. In dezelfde geest is er Higgins, The Mirror of Magistrates 1587. Montaigne bewondert Caesars geschriften, maar toont zich afkerig van de man en zijn daden. Frederik de Grote nam een voorbeeld aan Caesar als veldheer en als moreel leider van zijn volk, hetgeen hij in zijn Antimachiavel uiteenzet. Op Sint-Helena dicteerde Napoleon i een analyse van de militaire daden van Caesar, en Napoleon iii schreef in 1865-66 een Caesar-biografie, waarin de nadruk op de Gallische veroveringen ligt. Mussolini vergeleek zijn mars op Rome graag met het oprukken van Caesar vanaf de Rubicon, terwijl het grote aantal opvoeringen van het Shakespeare-stuk in nazi-Duitsland en een roman van Bernt von Heigeler 1941 eveneens blijk gaven van een verering voor de grote veldheer.

Het oudste renaissancestuk over de moord is de Latijnse tragedie van Muret 1549, in 1561 door Grévin vertaald en bewerkt in het Frans en in 1645 in het Nederlands vertaald door Michaëlius. In dit stuk, in de stijl van Seneca, worden de gebeurtenissen rond de moord behandeld; Caesar eindigt in de hemel en de tirannenmoord wordt afgekeurd. In de bewerking van dit stuk door de Italiaan Pescetti 1594 worden de opkomst en ondergang van de grote heerser gebracht als een bewijs van de ijdelheid van al het aardse. De drie stukken van Garnier waarin Caesar wordt opgevoerd of anderszins een rol speelt (Porcia 1568, Cornelia 1574 en Marc Antoine 1578), zijn waarschuwingen tegen de verwoestende religieuze twisten in Frankrijk. Uitgesproken Caesar-vriendelijk is het drama van Brülow 1616. Voor andere politiek geladen stukken over de tirannenmoord, vooral die waarin de reflecties op deze moord gestalte krijgen via de tegenstelling tussen Caesar en Brutus (zo bij Voltaire, Brawe, Conti en Alfieri), wordt verwezen naar M.I. Brutus. In een ‘Schul-comödie’ van Frischlin 1585 verzoenen Caesar en Cicero zich in de Hades en geven ze een beschouwing ten beste over de moderne uitvindingen van de Germanen zoals het harnas; de Duitsers blijken zeker zo beschaafd als de Romeinen.

Het op Ploutarchos’ biografieën van Caesar, Brutus en Cicero gebaseerde drama ca. 1599 van Shakespeare, die de heerser opvoert als een enigmatisch man, mist een politieke lading. Caesar is, hoe groot ook, niettemin onderhorig aan het noodlot en komt door de gang van de gebeurtenissen in een niet goed te voorziene situatie die hem het leven kost.

In de barok wordt Caesar, zoals zoveel helden uit de oudheid, als galante held middelpunt van liefdesverwikkelingen, bijvoorbeeld in de roman L’Illustre Amalazonthe van Desfontaines 1645, en in de onder Kleopatra te behandelen stukken die zijn verhouding met deze vorstin tot onderwerp hebben. Een tragedie van Georges de Scudéry 1634 is voornamelijk een ‘debat des idées’ over stoïcisme en epicurisme.

Essayistische en belletristische teksten die met Caesar verband houden zijn, zoals reeds bleek, dikwijls politiek geladen. Veel van deze teksten worden behandeld onder Brutus en Porcia en onder Cato Uticensis, een andere prominente Caesar-tegenstander. Montaigne meent in zijn essay uit 1578 op grond van de lectuur van De bello Gallico dat Caesar zich te veel door passie en vrees voor verlies laat leiden. Montesquieu signaleert de machtshonger van Caesar. Loots schetst in een beschrijving uit 1805 van de Bataven ten tijde van Caesar de weerstand tegen de Franse bezetters.

Als nationale Italiaanse held en prijzenswaardig autocraat wordt Caesar opgevoerd in het stuk van Corradini 1902 (tweede versie 1926) en Forzano eind jaren ’30. Corradini’s stuk uit 1902 werd in 1914 door Guazzoni verfilmd. Dezelfde regisseur had echter in 1910 de moord op Caesar verfilmd naar de uitgesproken Caesar-vijandige Bruto Secondo van Alfieri. Eerdere Caesar-films zijn er van Meliès 1907 en Pastrone 1909; ver-filmingen van de tragedie van Shakespeare zijn er van Bradley 1949 en Mankiewicz 1953. Nog in een ander medium is Caesar prominent aanwezig, te weten in stripboeken: in de meeste Asterix-verhalen van Goscinny en Uderzo staat hij, de grote machthebber, machteloos tegenover het verzet van de Galliërs van Asterix’ stam.

In de muziekgeschiedenis speelt vooral de confrontatie met Kleopatra een rol. Een opera van Pacini/Ferretti 1821-22 over die episode had veel succes. Voordien kennen we onder meer Giulio Cesare in Egitto (tussen 1672 en 1677) van Sertorio en Giulio Cesare van Händel/Haym 1724 (met Cornelia en Kleopatra) naar Bussani’s tekst voor Sertorio. Dat libretto deed ook dienst voor opera’s van o.a. Giacomelli 1735 (bewerking van het libretto door Goldoni) en Piccinni 1770. De Koninklijke Opera te Berlijn werd in 1742 ge-opend met een Caesar/Kleopatra-opera van Graun/Bottarelli. De dood van Caesar is onderwerp van een opera van Zingarelli/Sertor 1790, de verhouding met Pompeius van een opera van Gabrieli 1686. De opera van Nicolini/Prunetti 1816 voert Caesar ten tonele in zijn strijd tegen de Galliërs. Onlangs werd een Caesar-opera van Salieri ontdekt. In het Duits is er een libretto van Feind, Der durch den Fäller des grossen Pompejus erhöhte Cäsar 1710. Schumann schreef in 1851 muziek bij het stuk van Shakespeare. Een opera van Malipiero 1936 op eigen libretto volgt dit drama.

In het nationalisme van de 18e en 19e eeuw worden tegenstanders als Vercingetorix en Ambiorix naar voren gehaald als nationale symbolen, dit uiteraard niet in het voordeel van Caesar. In de Lage Landen speelt Civilis, de leider van de Bataafse opstanden van 69 n.C., een vergelijkbare rol, in Duitsland Arminius. Voor Ambiorix werd in ‘zijn’ stad Tongeren in 1866 een monument opgericht. Caesar, Ambiorix en de opstandige Bataven werden literair vereeuwigd door o.a. Zetterman ca. 1850, Winkeler 1883 (Ambiorix), Van Lennep 1838-45 in Almart en onze voorouders, Gerrits 1854 en Van Rooy 1943 (Ambiorix). Frankrijk beleefde een cultus rond Vercingetorix, waarbij een tekening van Delacroix 1829 een belangrijke rol speelde. De opgravingen van Alesia kregen het gewicht van een ideologische zoektocht naar het nationale verleden.

In de literaire expressies van de 20e eeuw wor-den nieuwe biografische perspectieven op Caesar geopend (bijv. Wilder, The Ides of March, 1948: een verzameling fictieve documenten rond de laatste levensmaanden) of gaat het om een politiek-satirische behandeling, zoals bij Brecht 1938 (Die Geschäfte des Herrn Julius Cäsar) en 1948. Shaw schetst Caesar in zijn stuk over Kleopatra 1901 als een oude, ietwat belachelijke gentleman.

In de kunst van de oudheid kennen we Caesar vooral dankzij munten, portretten in marmer en enige historische reliëfs. Hij was de eerste die bij leven een standbeeld op het Forum mocht laten opstellen op grond van een senaatsbesluit. In de door hem ontwikkelde bouwactiviteiten speelde de propaganda een belangrijke rol. Het nieuw aangelegde en door Augustus voltooide Forum Iulium bevat een tempel voor Venus Genetrix, de stammoeder van Rome en het geslacht van de Iulii.

In de kunst van de middeleeuwen houden veel afbeeldingen van Caesar verband met de Neuf Preux (Alexander, Hektor) of met de Vier Wereldrijken (Dareios). De negatieve beoordeling van Caesar in de Italiaanse renaissance vindt een vroege uitdrukking in de vroeg-15e-eeuwse Anticappella in het Palazzo Pubblico te Siena. Pompeius en Caesar worden hier naast elkaar afgebeeld en beschreven als afschrikwekkende voorbeelden van tweespalt resp. eerzucht. De slag bij Pharsalos, de triomf, de dood en de aanbieding van het hoofd van Pompeius vinden we op cassoni (bruidskisten) van de 15e-eeuwse, zogenaamde Anghiari-Meester, mogelijk naar de Gesta Romanorum of rechtstreeks naar Lucanus. Een verheerlijking van Caesar, geïnspireerd door de illustraties in handschriften van Li faits des Romains, is de serie van vier tapijten die ca. 1465- 70 te Doornik werd vervaardigd voor een Bourgondische hoveling (nu Historisches Museum Bern): de overwinningen ten noorden van de Alpen, de burgeroorlog, een triomfale intocht van Caesar en Caesar tussen zijn moordenaars in de Senaat. Mantegna werkte van 1486 tot 1492 in opdracht van de Gonzaga’s te Mantua aan negen grote doeken waarop zo’n volledige triomftocht werd vastgelegd. Via houtsneden en gravures (o.m. van Andrea Andreani 1598-99) kregen deze doeken, sinds 1629 in het bezit van het Engelse koningshuis, een grote invloed op de vormgeving van de triomfale ‘entrées’, waarmee in de 16e eeuw de vorsten bij bijzondere gelegenheden in de steden werden ingehaald. Ook kleinere vor-sten spiegelden zich in hun paleisdecoratie aan Caesar. Zo bracht Fogolino in 1532-33 vier Caesar-scènes aan in het bisschoppelijke Castello del Buonconsiglio te Trente: de vier plafondschilderingen, waaronder de voorstelling hoe Caesar zich afwendt als hem het hoofd van Pompeius wordt gebracht, zijn geordend rond het wapen van de vorst-bisschop. Kerkelijk-vorstelijk is ook de omgeving waarin Götz 1604 een reeks Caesar-reliëfs aanbracht: de kapittelzaal van de slotkerk op de Marienburg te Würzburg. In de Saletta di Cesare van het Palazzo del Te te Mantua bevat de centrale plafondschildering, naar een ontwerp van Giulio Romano 1531-32, de verbranding van Pompeius’ brieven. Met de kleinere fresco’s van de grootmoedigheid van Scipio Maior en Alex-ander met de boeken van Homeros is de decoratie in deze zaal een lofprijzing op de deugden en cultuur van Federico Gonzaga of van de in Mantua verwachte gast Karel v. Een iconografisch rijke serie is die van een schilder uit de kring van Perino del Vaga 1553-61 in het Palazzo Stati-Cenci te Rome, met onder meer het zelden uitgebeelde tafereel hoe Caesar zich in Alexandrië zwemmend redt. Laguerre 1692-94 decoreerde het trappenhuis van Chatsworth met Caesar-voorstellingen, o.a. de vermoording. De apotheose op het plafond verwijst naar de grote daden van de opdrachtgever, de eerste hertog van Devonshire.

De oversteek van de Rubicon in de Kaisersaal van de Neue Residenz te Würzburg maakt deel uit van een programma dat een lofprijzing is van de goede vorst, de prins-keurbisschop Schönborn: Seidl schilderde 1707-09 Caesar naast Augustus, Vespasianus, Hadrianus en Marcus Aurelius en de minder bekende 3e-eeuwse keizers Alexander Severus, Philippus Arabs en Probus.

Het motief van Caesar die zich afwendt van het hoofd van Pompeius, een handeling die getuigt van het zo vaak geprezen ontbreken van wraakzucht, is vooral te vinden in de Italiaanse kunst van de 16e tot de 18e eeuw: onder meer bij Palma il Vecchio ca. 1530, Celesti ca. 1700 en Tiepolo 1744. Later en elders zijn er doeken van o.a. Lagrenée 1767 en Jacobs 1808 (Kon. Musea voor Schone Kunsten Brussel).

Fersch schilderde ca. 1553 het zeldzame thema van Vercingetorix; als pendant is Mucius Scaevola bij Porsenna voorgesteld. Vien schilderde in 1767 hoe Caesar in Cadiz een standbeeld van Alexander zag en zich erover beklaagde dat hij nog onbekend was op een leeftijd dat Alexander reeds roem had vergaard. Het doek was bestemd voor Stanislaw ii Augustus Poniatofski, koning van Polen, en uitdrukking van diens verlangen zich te spiegelen aan grote voorgangers. De dramatische gebeurtenissen rond de dood van Caesar, voordien in de kunst nauwelijks aanwezig (een cassone van Jacopo del Sellaio ging ver-loren), keren in de 18e en 19e eeuw regelmatig terug, bijvoorbeeld bij Lagrenée 1763 en bij Zoboli, die in 1724 in twee pendanten de dood van Caesar en die van Pompeius schilderde. Door republikeinse gevoelens geïnspireerd is waarschijnlijk het werk van Camuccini, die al in 1793 opdracht kreeg tot het schilderen van de moord, maar pas in 1814 tot een definitieve vormgeving kwam; pendant is een doek met de dood van Verginia. Latere schilderijen, van gelauwerde schilders met veel opdrachten van het hof, drukken juist de gruwelijkheid uit van de moord op een zo superieur personage: bijv. Court 1827 (het lijk van Caesar opgebaard op het Forum), Gérôme 1867 (het lijk in de Senaatszaal), Gagliardi 1857 (het tumult rond het opgebaarde lijk), Piloty 1865 en Rochegrosse 1887 (de moord zelf). Een ander thema dat na schilderijen van o.a. Lelu 1793 tot in de 19e eeuw aandacht geniet, is de koelbloedigheid van Caesar als hij over de Bosporos wordt geroeid: ze was in 1855 het voorgeschreven onderwerp voor de Prix de Rome.