Een eigenaardigheid van het Nederlands is dat het verkleinwoorden kan vormen van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Men neemt aan dat die vorming in de kindertaal is begonnen en zich toen heeft verbreid.
Een voorbeeld is strakjes, verkleinwoord van straks, dat samenhangt met het werkwoord strekken en dat oorspronkelijk betekent: direct en daarna ook: aanstonds. Maar men zegt ook: hij zit er warmpjes bij; hij is knapjes ziek geweest en ziet nog wat bleekjes; we gaan eventjes uit; ’t is wat frisjes; doe ’t nog maar eens dunnetjes over; we blijven stilletjes thuis; nou is hetwelletjes; denk er om, voorzichtigjes aan, ik vond de zieke vrij minnetjes; doe de deur zachtjes toe; hij is nog wat slapjes enz. Men vindt al deze woorden vooral in de gemoedelijke spreektaal.