(Lat.), wortel (in de ontleedkunde).
R.anterior en posterior nervorum spirâlium, voorste en achterste wortels van elke ruggemergszenuw. R. arcus vértebrae s. collum arcus, de wortel van de wervelboog aan weerszijden. R. ascéndens nervi trigémini, opstijgende wortel van de n. trigeminus. R. cl i tori dis, = crus clitoridis (zie ald.). R. cochleâris nervi acustici, achterste wortel van de gehoorzenuw. R. dent is, tandwortel. R. descéndens nervi trigémini, afdalende (trophische) wortel van de n. trigeminus. R. lateralis en mediâiis tréctus optici, zijdelingse en middenwaartse wortel van de tractus opticus.
R.Linguae, wortel van de tong. R. mesencephélica (Meynert), deel van de trigeminuswortel, die uit het dak der middenhersenen ontspringt. R. mesentéri, wortel van het darmscheil, waar dit in het wandbuikvlies overgaat. R. nasi, neuswortel. R.nervi facialis ascéndens en descéndens, opstijgende en neerdalende wortel van de aangezichtszenuw. R. penis, = crura penis, de wortel van het mannelijk lid. R. pili, haarwortel. R. paramolaris, zie Paramolaris. R. pulmónis, wortel van de long; de bundel vaten en bronchi, die de long binnenkomen; vgl. Hilus pulmonis. R. unguis, nagelwortel; syn. margo occultus unguis = verborgen rand van de nagel.