Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 26-06-2020

Facies

betekenis & definitie

(Lat.),

1. aangezicht;
2. in de ontleedkunde, vlakte, oppervlakte. F. abdominalis, het ingevallen gelaat met koude, spitse neus en ingezonken ogen bij algemene buikvliesontsteking. F. an toni na, ectropium, oogspierverlammingen, keratitis e lagophthalmo, verlies van traansecretie; bij lepra. F. approximalis, zie Approximaal. F.buccalis, zie Bucca. F. cholérica, choleragezicht, de kenmerkende gelaatsuitdrukking van de choleraiijder in het stadium algidum. F. distalis, zie Distaai. F. gastrica, het gelaat van de chronische maaglijder met scherp getekende neus-lipplooien, vale kleur, vermagering. F. hippocratica s. decompósita, vervallen gezicht, de treffende verandering in het gelaat bij de stervende, door Hippocrates o.a. in zijne Praenotationes Coicae beschreven. F. Hutchinsoni, de eigenaardige gelaatsuitdrukking van lijders aan ophthalmoplegia ext. (zie ald.). F. I a b i a I i s, de facies vestibularis (zie ald.) der snij- en hoektanden. F.leontlna, de verandering in de gelaatsplooien door vorming van infiltraten bij lepra (zie ald.), syn. leontiasis. F. I i n g u a I i s, de facies oralis (zie ald.) der ondertanden. F.masticalis, het kauwvlak van molares en praemolares. F. mesialis (pioog, midden), de vlakte der tanden, die gekeerd is naar de voorafgaande tand, naar het mediane vlak van de tandboog. F. myasthénica, slapheid van alle gelaats- en spraakspieren. F. myopathica, spierlijdersgezicht, bij dystrophia musculorum progressiva (zie ald.). F. occlusalis (Lat. occlusus, gesloten). Zie F. masticalis. F. oralis (Lat. os, oris, mond) de vlakte der tanden, die gekeerd is naar het cavum oris (zie ald.). F. ovarica s. ovariana, de eigenaardige gelaatsuitdrukking bij vrouwen met eierstokgezwellen (Spencer Wells, Winckel). F.palatinalis (Lat., palatum, gehemelte) de facies oralis (zie ald.) der boventanden. F.progenaea vgl. Progenaeus. F. vara (varus, gekromd), éénzijdige inbuiging van de buitenomtrek van de onderkaak, voornl. door contractuur van de m. pterygoideus ext.; vgl. Agnathie. F. vestibularis (Lat. vestibulum, voorhof), de vlakte der tanden, die gericht is naar het vestibulum oris (zie ald.). 2. F. articularis, gewrichtsvlakte. F. auricularis, oorvormige gewrichtsvlakte van het heupbeen ter verbinding met het heiligbeen. F. lunata, halvemaanvormig, met kraakbeen overtrokken gedeelte van de gewrichtskom van het heupbeen. F. malaris, de oppervlakte van het jukbeen, welke onder de wang ligt.