Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Zelfkant

betekenis & definitie

de neg, of afzonderlijk, meestal met anders gekleurde draad geweven, rand van een stuk goed, die in den regel weggedaan wordt. Komt voor ’t eerst bij Kil. voor; in ’t mnl. selfende; bij Kil. ook selfegghe, eng. selvage, seloedge.

Overdr. b.v. Langendijk 2, 338: „Hy is groothartig in zyn wapen; Hoewel hy woont ook op de selfkant van het Sticht”. Zelfkant wordt fig. ook gebruikt voor iets minderwaardigs: dat is ook van den zelfkant! Zoo ook de titel van een romanserie van Van Hulzen: Van den zelfkant des levens, waarvan een deel heet: De man uit de slop.