Wat is de betekenis van zelfkant?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zelfkant

zelfkant - Zelfstandignaamwoord 1. elk van de meestal versterkt geweven zijkanten van een weefsel in de lengterichting van het doek Woordherkomst samenstelling van zelf en kant

2024-04-25
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

zelfkant

Zelfkant is een dikke rand aan de buitenkant van een weefsel die uit enkele kettingdraden bestaat.

2024-04-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

zelfkant

zelfkant - De lengterichting van een weefsel dat is afgesloten met inslaglussen, vaak te onderscheiden doordat de inslageinden verschillen van de rest van het weefsel, en soms doordat er een wijziging in de binding is.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zelfkant

s., seis-, selfkant; (van laken) snier.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zelfkant

m. (-en), 1. buitenkant, elk der zijkanten van enig weefsel, in de lengterichting van het doek., meestal versterkt geweven : de zelfkant van het laken afsnijden ; zelfkant op de reten van ramen en deuren spijkeren ;. 2. (fig.) buitenrand, grensgebied : lieden van de zelfkant, der maatschappij, janhagel, schorremorrie ; — voo...

2024-04-25
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Zelfkant

de beide zijkanten van een weefsel in de lengterichting van de kettingdraden.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zelfkant

m. zelfkanten (beginrand aan allerlei weefsel, b.v. aan zijde, flanel, baai, laken): fig. lieden of lui van de zelfkant der maatschappij, der samenleving, schorrimorrie, janhagel; hij komt van de zelfkant, de grens b.v. van Twente enz.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zelfkant

m. (-en) 1. Eig. minderwaardige kant, beginrand aan een weefsel: de van flanel, laken, zijde. II. Metf. 1. uitvaagsel, janhagel, grauw: lui van de der maatschappij. 2. grens: hij komt van de van Limburg, van Twente.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Zelfkant

de neg, of afzonderlijk, meestal met anders gekleurde draad geweven, rand van een stuk goed, die in den regel weggedaan wordt. Komt voor ’t eerst bij Kil. voor; in ’t mnl. selfende; bij Kil. ook selfegghe, eng. selvage, seloedge. Overdr. b.v. Langendijk 2, 338: „Hy is groothartig in zyn wapen; Hoewel hy woont ook op de selfkant va...