Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Paai (Ouwe)

betekenis & definitie

nu in ongunstigen zin oude, saaie, verouderde, suffige persoon, vroeger in ’t algemeen oude man, vader, veelal juist als aanspreking; in de 17e eeuw overgenomen uit het Maleisch-Portugeesch pay, het port. pae = vader. Vroeger ook als vleiende benaming.

Wolff-Deken, Br. 168: „De lieve ouwe Paey”. In Langendijk’s Spiegel d. Vad. Koopl. spreken de jonge kooplieden hun vaders aan met paai, en in ’t mv. paaijen, in min of meer familiaren toon. Als zeemansterm werd paai gebruikt als benaming voor den matroos (meestal een oude bevarene), die het toezicht heeft over een mast en belast is met het aangeven der touwen.In Transvaal is ou’ paai nog in gebruik als aanspreking van een bejaard persoon.