Paai (Ouwe)
nu in ongunstigen zin oude, saaie, verouderde, suffige persoon, vroeger in ’t algemeen oude man, vader, veelal juist als aanspreking; in de 17e eeuw overgenomen uit het Maleisch-Portugeesch pay, het port. pae = vader. Vroeger ook als vleiende benaming. Wolff-Deken, Br. 168: „De lieve ouwe Paey”. In Langendijk’s Spiegel d. Va...