Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Kanis

betekenis & definitie

rond mandje, met deksel, door visschers gebruikt; waarschijnlijk van een verbasterden vorm van het lat. canistrum, rieten korf, grie. kanastron van kanè = riet.

Dikwijls fig. voor hoofd om den ronden vorm. Brusse. Boefje 23: „Omdat zoo’n kale kanes lekker frisch is”; Querido, Jordaan 161: „Stijn krabde zich op zijn kanes.” In N.-Holl. zegt men: zijn kanis kraakt, als iemand oprispingen heeft of als een kind kraait (Bouman, Volkst. in N.-H.), waarbij dan bepaald aan het hoofd, of in *t algemeen aan het lichaam kan gedacht worden. In samenstelling: smeerkanis, scheldwoord = zeerhoofd, kletskop.