Wat is de betekenis van kanis?

2023-06-03
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

kanis

(1906) (Barg.) dronken. • Seikerst.... zei ongebluft de dronken goeierd,.... ikke hep.... hep.... plentie pàan in..... me.... sèk.... meister!.... enne hèlf kànes!.... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. 1912) • Half-kanes: dronken. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

Lees verder

Direct toegang tot alle 15 resultaten over kanis?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-03
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

kanis

hoofd. Voorbeelden: Vera trok helemaal bleek weg en het zweet gutste, als kwam het uit duizend poriën tegelijk, van haar kanis. Herman Brusselmans, De droogte, 2003 'We hebben er al ene met een kogel in z'n kanis in het ziekenhuis liggen,' zei 't Jodinneke. A.F.Th. van der Heijden, De tandeloze tijd...

Lees verder
2023-06-03
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kanis

kanis - Zelfstandignaamwoord 1. (f) korf|viskorf met deksel 2. (f) marskramersmand 3. (f) mandje om vers plukken|geplukte kersen, appels of peer|peren in te verzenden 4. (m) (anatomie) platte uitdrukking voor: 1. hoofd (lichaamsdeel) 2. mond ...

Lees verder
2023-06-03
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

kanis

hoofd, kop In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke geeft als voorbeeldzin: ‘Een laat er zich kajemen en de rus doet een tuimel over hem heen, dat zijn heele kanes uit elkaar ligt’ (‘een laat zich vallen en de rechercheur valt zo over hem heen dat zijn hele hoofd uit elkaar...

Lees verder
2023-06-03
 Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Kanis

Deze naam wordt beschouwd als een Latijnse vertaling (...

Lees verder
2023-06-03
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

kanis

(< kanis, vismand), 1. hoofd: ‘Hongerlijers ... kom op met je stokken!’ riep uitdagend een weldoorvoede kale met blozenden kanes, LEONHARD 7; 2. mond: Ik ... besloot toch om mijn kanis dicht te houden, BOTING1 12.

Lees verder
2023-06-03
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Kanis

[uiteindelijk van Lat. cannicius= van riet gemaakt, van canna = riet] 1 vismand, met deksel gesloten en op de rug gedragen; 2 (volkst.; ook kanes) kop, hoofd; lijf; achterste; hou je kanis, hou je kop, zwijg; op zijn kanes krijgen, op zijn ziel krijgen.

Lees verder
2023-06-03
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Kanis

vissersmandje

2023-06-03
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Kanis

Plukkorf met hengsel voor appels en peren, middelmatig groot en vrij diep.

2023-06-03
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Kanis

vissersmand met deksel, riem en één platte zijde, ingericht om over de schouder gedragen te worden.

2023-06-03
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kanis

I. v. kanissen (viskorf met deksel van verschillende vorm, inz. ronde vissersmand met één platte zijde en met een deksel gesloten en aan een riem over de schouder gedragen). II. m. kanissen (Barg. hoofd, kop): hou je kanis, zwijg; plat. III. m. kanissen (lichaam): iem. op zijn kanis geven; plat. Etym. misschien = kanis I.

Lees verder
2023-06-03
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Kanis

Kriel, vischkorf. De kanis is een korf met deksel en met een platte kant, visschersmandje der hengelaars. De kriel is een open mand, die op den rug gedragen wordt.

Lees verder
2023-06-03
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kanis

I. v. (-sen) [msch. Lat. canistrum d. i.] mand nl. 1. over de schouder gedragen vissersmand inz. met een platte zijde en met een deksel: zij ging met gevulde naar de markt. 2. a. mand met houten deksel die het middageten bevat. b. Uitbr. blikken eetketeltje. II. m. (-sen) Barg. hoofd, kop; zij sloegen op malkanders -sen; hou je -, zwijg.

Lees verder
2023-06-03
Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Kanis

rond mandje, met deksel, door visschers gebruikt; waarschijnlijk van een verbasterden vorm van het lat. canistrum, rieten korf, grie. kanastron van kanè = riet. Dikwijls fig. voor hoofd om den ronden vorm. Brusse. Boefje 23: „Omdat zoo’n kale kanes lekker frisch is”; Querido, Jordaan 161: „Stijn krabde zich op zijn ka...

Lees verder
2023-06-03
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kanis

KANIS, v. (-sen), visschersmandje, ronde mand of korf met ééne rechte zijde, waarin visch wordt bewaard en die met een houten deksel wordt gesloten; — (gew.) mandje met houten deksel waarin het middageten der olieslagers gebracht worde; — (gew.) blikken eetketeltje voor werkvolk; — (plat) lichaam : hij stopt maar a...

Lees verder