Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 10-01-2025

GIPS

betekenis & definitie

(Fr.: gypse: Du.: Gips; Eng.: gypsum), het meest voorkomende mineraal van de mineralen uit de groep der sulfaten. Het heeft een vrij constante chemische samenstelling: CaSO4 ∙ 2H2O; in natuurlijke voorkomens kan het gevonden worden naast anhydriet CaSO4 en bassaniet CaSO4 ∙ ½H2O.

Als bron voor industrieel calciumsulfaat is gips het belangrijkste mineraalvoorkomen; ook anhydriet wordt gewonnen. Het winnen van anhydriet gebeurt dikwijls in ondergrondse mijnbouw, omdat anhydriet onder invloed van vocht (regen, vochtige lucht) zeer snel in gips wordt omgezet met de daarmee gepaard gaande volumevergroting. Gips vormt kleurloze kristallen met een monokliene structuur, een hardheid 2, schaal van Mohs, en plaatvormige habitus met goede splijting; de kristallen kunnen zeer groot (tot 50 cm of meer) worden. Gips wordt gevonden samen met kalksteen en kleien; het komt ook voor in zoutafzettingen. In een droog klimaat kan gips aan het oppervlak uitbloeien en ‘woestijnrozen’ vormen. In zeekleien kan gips ontstaan ten gevolge van het oxideren van pyriet waarbij zwavelzuur wordt gevormd dat met de calciumionen in de klei gips vormt; vandaar dat in sommige zeekleien die nu boven water liggen gips wordt gevonden. Grote gips- en anhydrietvoorkomens worden o.a. gevonden in Duitsland, Zwitserland en Engeland. De belangrijkste toepassingen van gips vindt men in de landbouw en in de industrie van bouwmaterialen.

Het onbewerkte gips, zoals dat als mineraal wordt aangetroffen, wordt o.a. toegepast in de cementfabricage als bindtijdregelaar, als schoolkrijt, en in de landbouw als meststof, en wel ter verbetering van de bodemstructuur. Een met keukenzout (NaCl) doortrokken kleigrond heeft namelijk de eigenschap ineen te vloeien (dicht te slaan). De calciumionen van het gips verdrijven de natriumionen: de slappe natriumklei gaat over in een calciumklei van goede structuur.

Het meeste gips echter wordt gebrand, door voorzichtige verhitting bij ca. 126°C, tot het hemihydraat CaSO4 ∙ ½H2O, en gebruikt als stucgips of plâtre de Paris, dat, aangemaakt met een ongeveer gelijk gewicht aan water, in 20...30 min onder een geringe volumevergroting (waardoor het scherpe afgietsels geeft) wordt omgezet in het kristallijne CaSO4 ∙ 2H2O, dus hard wordt. Behalve voor het maken van afgietsels wordt deze vorm van gips gebruikt voor het aanbrengen van versieringen en reliëfs aan muren, plafonds e.d., als schildersplamuur, voor het maken van gipsverbanden, voor de aanleg van buis- en kanaalelementen voor ventilatie van gebouwen en als bestanddeel van brandvrije en geluidisolerende platen en tegels voor inwendige bekleding van wanden en plafonds. Scott’s cement is een mengsel van gebrand gips en gebrande kalk; Mack’s cement is gebrand gips waaraan kleine hoeveelheden gedehydreerd natrium- en calciumsulfaat zijn toegevoegd. Door ruw gips te branden tot 950°C, verkrijgt men estrikgips, dat een harder produkt geeft dan gewoon stucgips. Marmercement en Keenes’ cement zijn soortgelijke produkten, waarvan het gips voor het branden in een aluinoplossing is gedrenkt. Door oververhitting bij het branden tot 1100...1200°C ontstaat een minderwaardig produkt (doodgebrand gips), dat wordt gebruikt als vulstof bij de vervaardiging van papier.

< >