een meetinstrument voor elektrische stromen, werkend volgens het principe van de draaispoelmeter en waarvoor dezelfde theoretische beschouwingen gelden.
De naam galvanometer is voorbehouden aan de uitvoeringen, welke geschikt zijn voor de meting van zeer kleine stromen en dus gevoeliger zijn dan de normale draaispoelmeters. Deze grotere gevoeligheid kan worden verkregen door de stijfheid van het terugdrijvend veerelement zeer klein te kiezen bijv. door het spoeltje op te hangen aan een dunne draad met kleine torsiestijfheid. De aflezing van zeer kleine uitslagen wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van spiegelaflezing.
Bij de pogingen de gevoeligheid te vergroten door de stijfheid S van het ophangsysteem te verminderen, moet men tegelijkertijd proberen het traagheidsmoment J van het draaiend systeem te verkleinen, omdat anders de trillingstijd van het systeem T = 2𝜋√(J/S) te lang en daarmede het systeem traag wordt. Het ontbreken van de bij draaispoelmeters gebruikelijke wijzer met zijn groot traagheidsmoment is in dit verband een voordeel. Men streeft, net als bij draaispoelmeters naar T = 1...2 s. Na het inschakelen van een gelijkstroom wordt dan binnen deze tijd een stationaire eindwaarde bereikt, mits bovendien het systeem voldoende gedempt is (zie Astatische ophanging). Het verkrijgen van de gewenste demping is bij galvanometers enigszins gecompliceerd, omdat deze in tegenstelling met de minder gevoelige draaispoelmeter, voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door de circuitdemping, d.w.z. de demping afkomstig van de terugwerking van het aangesloten circuit op de galvanometer. Hierdoor gedraagt een galvanometer zich verschillend in een hoogohmig en een laagohmig circuit. Men moet de demping met voorgeschakelde parallel- en serieweerstanden en regeling van het magneetveld van de galvanometer op de juiste waarde brengen.
Wat betreft het gedrag van de galvanometers ten opzichte van in de tijd veranderende stromen kan men de volgende uiterste gevallen onderscheiden.
1. De aangeboden stroom heeft het karakter van een korte stroompuls. Wanneer deze puls zich afspeelt in een tijd, die kort is ten opzichte van de trillingstijd T van de galvanometer, krijgt de galvanometer een korte stoot, waarvan de grootte bepaald wordt door de integraal van de stroom over de pulstijd τ. Deze integraal ∫0 τ i dt = Q = de doorgestroomde lading. De opgewekte stoot bewerkt een uitslag van de galvanometer, die zich voor verreweg het grootste deel afspeelt nadat de stroompuls ten einde is. De uitslag van de galvanometer bereikt een maximum en keert daarna (al dan niet oscillerend, afhankelijk van de demping) naar nul terug. Bij gelijkblijvende demping is de maximale uitslag een maat voor de doorgestroomde lading. Galvanometers voor deze toepassing, de ballistische galvanometers, hebben een trillingstijd, die juist met opzet lang is gemaakt (bijv. 10 s);
2. Men wenst de grootte van de stroom als functie van de tijd nauwkeurig te kennen. Dit betekent dat de uitslag een onvervormde afbeelding van deze tijdsfunctie moet zijn. Veelal zal men in dit geval tevens een registratie van de uitslag wensen met een fotografische recorder of iets dergelijks. Belangrijke voorbeelden van dit soort toepassingen vindt men bij de meting en registratie van elektrische stromen, die afkomstig zijn van het hart, de hersenen of andere organen. Deze zgn. elektrocardiogrammen, elektro-encefalogrammen enz. leveren belangrijke informatie voor medische doeleinden.
Voorwaarde voor de vormgetrouwe afbeelding van de tijdsfunctie is dat de eigenfrequentie van het meetsysteem (ƒi = 1/T) hoger ligt dan de hoogste frequentie, die in de te meten tijdsfunctie voorkomt en dat dit systeem voldoende gedempt is. De normale galvanometer met T = 1 s is op grond hiervan slechts bruikbaar voor gelijkstroom en frequenties beneden de 1 Hz. Voor het vormgetrouw weergeven van elektrocardiogrammen, waarin frequentiecomponenten van 30...50 Hz kunnen optreden, dient men dus een galvanometer met een resonantiefrequentie van deze waarde te gebruiken. Voor andere toepassingen zijn soms nog hogere frequenties van belang en er zijn voorbeelden van galvanometersystemen met resonantiefrequenties tot 1000 Hz. De constructie is voor deze soort galvanometers enigszins gewijzigd ten opzichte van een compleet draaispoelsysteem. Gewoonlijk is de centrale ijzerkern weggelaten. De spoelsysteempjes zijn daardoor gemakkelijker uitneembaar en verwisselbaar. Het verlies in gevoeligheid dat kan optreden door de vermindering van de magnetische veldsterkte als gevolg van het weglaten van de ijzerkern kan gecompenseerd worden doordat de magneetpolen dicht naar elkaar gebracht kunnen worden. Bij deze zgn. lusoscilloscopen of -oscillografen is het spoelsysteem gereduceerd tot een langwerpig, dun spoeltje. Het wordt met ophangdraden compleet in een buis gemonteerd, die in zijn geheel eenvoudig tussen de polen van de elektromagneet kan worden geplaatst.
Van historisch belang is de snaargalvanometer van Einthoven, waarin de draaibare galvanometerspoel tot een dunne draad is teruggebracht, die een verplaatsing ondergaat, wanneer hij door een stroom wordt doorlopen. Dit kan met een optisch instrument, bijv. een microscoop, worden waargenomen.
De vibratie- of resonantiegalvanometer is bedoeld om van het resonantie-effect van het spoelsysteem gebruik te maken. De demping wordt weggelaten, hetgeen betekent dat het instrument een duidelijk resonantie-effect vertoont en ten opzichte van signalen van de resonantiefrequentie extra gevoelig is. Het vertoont dus ook een sterk filterende werking ten opzichte van andere frequenties, waardoor het zeer geschikt is om metingen bij een specifieke frequentie bijv. de netfrequentie uit te voeren, met geringe storing van andere frequenties.
Als fluxmeter worden galvanometers gebruikt waarin het terugdrijvend veerelement weggelaten is, zodat zij geen vaste nulstand hebben. Deze meter kan voor de meting van magnetische velden gebruikt worden. Daartoe wordt een klein spoeltje, dat aangesloten is op de fluxmeter, in het magneetveld gebracht. Het omvat dan een magnetische flux. Deze flux kan gemeten worden door het spoeltje uit het magneetveld te verwijderen of het daarin om te draaien. Er ontstaat dan een fluxverandering in het spoeltje, die een inductiespanning heeft, waaruit een stroomstoot ontstaat. Deze stroomstoot heeft een positieverandering van de wijzer van de fluxmeter ten gevolge.