Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 06-11-2024

DIJK

betekenis & definitie

(Fr.: digue; Du.: Deich; Eng.: dike), een lichaam dat dient om achterliggend land tegen overstroming te beveiligen.

Een dijk heeft in het algemeen een trapeziumvormige dwarsdoorsnede. De helling der belopen bedraagt minimaal 1:1,5, met 1:3 als veilige waarde. De kern wordt soms gemaakt van zand, afgedekt met een dikke laag klei of keileem, doch bij voorkeur wordt het gehele lichaam van deze materialen gemaakt. Eventueel doorkwellend water moet door drainering bij de hiel worden afgeleid. De afdekking van rivierdijken bestaat veelal slechts uit een grasmat. Zij moeten hoogwater soms weken achtereen keren.

Aangezien vooral bij hoge uiterwaarden de golfslag gering is, ligt de kruin slechts 1...1,5 m boven de hoogste waterstand. Bij zeedijken moet ook rekening worden gehouden met de oploop van het water door stormen en het uitlopen der golven tegen het dijkbeloop; de kruin wordt daarom 3...5 m boven stormvloedhoogte gelegd. Van de kruin af wordt het buitenbeloop voorzien van een grasmat tot 1,5...1 m boven gewoon hoog water; het verdere beloop wordt onder helling van 1 op 3 bekleed met een steenglooiing bij voorkeur van bazalt of een gelijkwaardige natuursteen; maar ook wel van betonblokken. De voegen tussen de koppen worden met asfaltbitumen gevuld. Vaak hebben de glooiingen uitstekende koppen of een trapvorm om golfoploop te verhinderen. Onder water worden de taluds voorzien van steenstorting, zink- en kraagstukken. De aansluiting tussen onder- en bovenwaterbekleding wordt bij voorkeur gevormd door een damwand.

< >