(Fr.: technique numérique; Du.: digitale Technik; Eng.: digital technics), techniek die gebruik maakt van fysische grootheden waaraan discrete (discontinue) waarden zijn toegekend, in tegenstelling tot de analoge techniek, waarbij gebruik gemaakt wordt van fysische grootheden waaraan continue waarden zijn toegekend. Oorspronkelijk werd de term digitaal gebruikt om het rekenen met cijfers (op de vingers) aan te geven.
Omdat fysische grootheden in eerste instantie een continu veranderlijk gedrag hebben, is de analoge techniek meer dan de digitale, geëigend voor toepassing bij het vormen van analogieën met gebeurtenissen in de natuur; dit verklaart mede hoe het komt, dat de analoge techniek zich eerder ontwikkeld heeft dan de digitale, die echter de grote voordelen heeft van de grote betrouwbaarheid en de grote nauwkeurigheid die bereikt kunnen worden. Ook is het eenvoudiger aan een fysische grootheid een beperkt aantal discrete waarden te onderkennen dan een onbeperkt aantal continue veranderlijke, vooral wanneer het aantal discrete waarden beperkt blijft tot 2. Het is bijv. gemakkelijker bij de fysische grootheid stroom te onderkennen of deze wel dan niet aanwezig is (2 discrete waarden), dan te bepalen hoe groot deze precies is (onbeperkt aantal waarden). Door een veelheid van grootheden, digitaal geïnterpreteerd, te gebruiken in plaats van één enkele grootheid analoog, wordt de veel grotere nauwkeurigheid bereikt.De digitale techniek heeft veel opgang gemaakt toen goedkope onderdelen beschikbaar kwamen door moderne produktietechnieken, zoals de integratie van halfgeleiderschakelingen. Bij een veelheid van componenten is de zinvolle samenhang weer belangrijk; daarom wordt in de digitale techniek al snel gesproken over digitale systemen. Enkele voorbeelden daarvan zijn: de automatische telefooncentrale, verkeerslichtinstallaties en de computers, maar ook de moderne zakrekenmachine (pocket calculator) en de digitale horloges.
Drie begrippen die bij digitale systemen in het bijzonder onderscheiden worden zijn: architectuur, uitrusting en realisatie. Als deze bij het ontwerpen in de gegeven volgorde vastgelegd worden, spreekt men van top-down-design. De architectuur geeft aan welke functies het systeem zal kunnen uitvoeren en hoe de gebruiker ervan zal moeten handelen om de functies verricht te krijgen. De uitrusting legt vast van welke logische schakelingen het systeem moet worden voorzien om de architectuurfuncties te verkrijgen; de schakeltechniek is een hulpmiddel bij het bepalen van de uitrusting. In de realisatie wordt vastgelegd met welke fysische bouwelementen het systeem gebouwd zal worden en waar deze en hun onderlinge verbindingen geplaatst zullen worden. Wanneer architectuur en uitrusting met een programmeertaal formeel beschreven zijn, bestaat de mogelijkheid van simulatie van het ontwerp en kan de uitrusting geverifieerd worden met de architectuur. In de realisatiefase wordt de computer gebruikt voor ontwerpautomatisering.