(waterbouwkunde) (Fr.: bassin collecteur, bassin d’écoulement; Du.: Auffangbecken; Eng.: catch-water basin), het samenstel van afgesloten wateren dat dient tot voorlopige berging van overtollig water uit een bepaald poldergebied. Water uit de polder wordt opgemalen naar een boezem indien het niet direct op het buitenwater kan worden uitgeslagen.
Wanneer het buitenwater laag genoeg is afgelopen, kan het water uit de boezem door sluizen worden geloosd. Bovendien zijn dikwijls bemalingswerktuigen aanwezig om het water bij onvoldoende lozing weg te malen, meestal rechtstreeks naar het buitenwater, soms naar een andere boezem of naar een hoger liggende hoge of voorboezem. Wanneer in het laatstgenoemde geval het gemaal in staat is ook bij gewoon hoog water in werking te blijven (zgn. over de vloed te malen), heet het vóór- of strijkgemaal. Bij lange boezems kan tijdens de lozing door het noodzakelijke verhang een niet onbetekenend verschil in waterhoogte in de boezem ontstaan.Al het land dat zijn overtollige water op een zelfde boezem brengt, vormt van deze het boezemgebied. De polders en droogmakerijen zijn door boezemkaden of ringdijken van het boezemwater gescheiden. Liggen deze kaden of dijken niet onmiddellijk tegen het boezemwater, dan worden de daartussen gelegen stroken land, die gewoonlijk weinig boven het boezemwater verheven zijn en bij hoge boezemstanden onder water komen, vlietlanden genoemd. Onder boezemland verstaat men land dat op natuurlijke wijze op de boezem afwatert, doch tegen onderlopen door stijgend boezemwater beveiligd is. De wenselijke waterhoogte, die gewoonlijk zo na mogelijk in de boezem onderhouden wordt, is het boezempeil (meestal beneden NAP gelegen).