(Fr.: armature; Du.: Anker; Eng.: armature), in de techniek der elektrische machines een gebruikelijke benaming voor een van de delen van een roterende machine, doorgaans het roterende deel.
Een elektrische machine heeft in het algemeen tot taak elektrisch vermogen om te zetten in mechanisch vermogen, of omgekeerd. Deze omzetting wordt tot stand gebracht via het magnetische veld in de luchtspleet tussen het vaststaande deel van de machine, de stator, en het roterende deel, de rotor. Dit magnetische veld wordt ofwel opgewekt door een elektrische stroom, de bekrachtigingsstroom, ofwel (vooral bij kleine machines) door in het magnetische circuit permanente magneten op te nemen. In iedere elektrische machine bevinden zich geleiders, die niet door de bekrachtigingsstroom worden doorvloeid, en die een relatieve snelheid hebben ten opzichte van het magnetische veld. Door die beweging worden in deze geleiders spanningen geïnduceerd, onder invloed waarvan stromen kunnen gaan vloeien, als de elektrische keten wordt gesloten. Het deel van de machine, waarin zich deze geleiders bevinden, wordt anker genoemd.
In de gelijkstroommachine is de rotor, die beweegt ten opzichte van de polen in de stator, die de bekrachtigingswikkeling dragen, het anker (gelijkstroomanker). In de asynchrone machine is het eveneens de rotor, die nu echter een snelheid heeft ten opzichte van het door de wikkeling in de stator voortgebrachte draaiveld (een veldpatroon, dat ook in de stator ronddraait, doch met een andere snelheid als de rotor, zie Elektrische machine: magnetisch veld). Men onderscheidt nog asynchrone machines met kooianker, waar de geleiders van het anker een in zichzelf gesloten kooi vormen, en asynchrone machines met sleepringanker; de rotor hiervan draagt een normale draaistroomwikkeling. In de synchrone machine ligt de geïnduceerde wikkeling in de stator en de bekrachtigingswikkeling op de draaiende rotor; naar de letter van de definitie is de stator bij deze machine dus het anker; in dit geval wordt deze benaming echter minder vaak gebruikt.
In de tegenwoordige (normale) gelijkstroommachines en asynchrone machines is het anker cilindervormig, en liggen de geleiders in gleuven aan het oppervlak; de afstand tussen de hartlijnen van twee opeenvolgende gleuven wordt (anker)gleufsteek of (anker)groefsteek genoemd. Men vindt ook de benaming tandsteek aangezien men de delen van het ijzer van de rotor tussen de gleuven altijd ‘tanden’ noemt. De gleufsteek kan worden gemeten aan de buitenomtrek van het anker (bij een synchrone machine de binnenomtrek), maar ook op enige afstand daarvan; wordt in een lijst van gegevens een waarde van de gleufsteek gespecificeerd, dan moet erbij worden vermeld, op welke plaats deze bedoeld is.
Voor bepaalde toepassingen, waar een gering traagheidsmoment vereist is, worden tegenwoordig gelijkstroommachines vervaardigd, waarvan het anker schijfvormig is (zie Schijfmotor).
De vorm van de geleiders op het anker, en de wijze, waarop ze tot wikkelingen zijn verenigd, zijn voor ieder machinetype anders, en hangen bovendien af van de (gewenste) eigenschappen van de machine. Vanzelfsprekend wekken de stromen in de geleiders van het anker ook een magnetisch veld op, dat invloed heeft op de resulterende waarde van de magnetische inductie in de luchtspleet. Dit effect wordt ankerreactie genoemd. Voor de asynchrone en de synchrone machine kan men het op een eenvoudige wijze in aanmerking nemen bij de beschrijving van de werking van deze typen machine, en komt het vanzelf tot uiting in de vergelijkingen, die het gedrag beschrijven. Bij de gelijkstroommachine staat de as van de ankerwikkeling beschouwd als één gecombineerde spoel, magnetisch loodrecht (d.w.z. geometrisch loodrecht, als de machine twee polen heeft) op de hartlijn van de hoofdpolen, die de bekrachtigingswikkeling dragen, zodat het veld tengevolge van de stromen in het anker een zogenaamd dwarsveld wordt. Zolang er geen magnetische verzadiging optreedt in het ijzer, wordt daarom weliswaar de grootte van de magnetische inductie op iedere plaats anders als wanneer er in het anker geen stromen zouden lopen, maar blijft de resulterende flux per pool:
Ф = ∫𝜋/2p−𝜋/2pB(⍺) leR d⍺
met B(⍺) de (radiale component van de) magnetische inductie aan het oppervlak van het anker als functie van de omtrekscoördinaat ⍺, gemeten in radialen, le de (effectieve) lengte van de machine, en R de straal van de buitenomtrek van het anker, en de 2p het aantal polen, onveranderd: tussen de spoel, die de ankerwikkeling vormt, en de bekrachtigingswikkeling bestaat geen magnetische koppeling. In de meeste gelijkstroommachines is bij nominaal bedrijf het ijzer wel verzadigd, en heeft het ankerveld wel degelijk invloed op de grootte van de flux per pool. Met de term ankerreactie wordt bij gelijkstroommachines dit bijzondere effect, dat een zeer nadelige invloed kan hebben op het gedrag van de machine, aangeduid. Voorts zie Asynchrone machine; Gelijkstroommachine; Synchrone machine; Ankerdwarsveld, Ankerreactie.