regelen - maatregelen nemen om een bepaald doel te bereiken op een manier die in de context wordt genoemd: 'hij heeft zijn zaken goed geregeld', 'ze heeft het vervoer zo geregeld dat we geen oponthoud hebben', 'je moet die dingen beter regelen'. Synoniemen: inrichten, aanpakken en organiseren. In informele stijl: inpikken, versieren, matsen, ritselen; in formele stijl beschikken en in zeer formele stijl schikken. In België: schavelen, aan boord leggen. Een archaïsme is bestieren. Voorbeschikken is: vooraf regelen. Bekokstoven (informele stijl) gebeurt achter iemands rug om, en bekonkelen wil zeggen dat men iets bekokstooft door met derden te zitten konkelen. Van bemoeizucht is sprake bij bedisselen of, in België, protocollen. Een zaak waaraan veel omslag te pas komt, bereddert men. Aanleggen wordt gebruikt met een voornaamwoord als lijdend voorwerp: 'dat heeft hij heel slim aangelegd'.

Zie: behandelen; beslissen; doen; orde, in - maken; organiseren; vaststellen; voltooien.

regelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: re-ge-len

1. ervoor zorgen dat alles goed gaat
♢ de agent regelt het verkeer

Regelmatig werkwoord: re-ge-len
ik regel
jij/u regelt
hij/zij regelt
wij/zij/jullie regelen
ik/jij/u/hij/zij regelde
wij/zij/jullie regelden
hij heeft geregeld
de/het/een geregelde ....

Synoniemen
coördineren, kanaliseren

Tegenstellingen
ontregelen