Synoniemen zoeken
Synoniem van doen
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
doen
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Doen
Zijne kracht aanwenden om iets tot stand te brengen. Doen is het algemeene begrip en wordt van elke uiting van kracht gezegd, onverschillig of deze van den mensch, het dier, of van eene natuurkracht of een begrip uitgaat. Men zegt evenzeer: wat doet de mensch en wat doet de hond als wat zou het weer willen doen en wat doet des menschen geloof tot zijne zaligheid. Handelen wordt vooral gebezigd van de door verstand en wil veroorzaakte werkzaamheid van rede¬lijke wezens; van levenlooze stoffen en van dieren gebruikt men werken. Het middel begint te werken. De spinnen werken. Werken onderstelt altoos een uitwerksel, een gewrocht. Verrichten wordt meestal gebezigd van het volbrengen van een werk, dat op eene bepaalde wijze moet geschieden; zijne dagelijksche bezigheden verrichten. Verrichten grenst in zijne beteekenis aan volbrengen (z. eindigen); het heeft echter meer de handeling zelf op het oog, terwijl volbrengen meer op het resultaat ziet. Maken onderscheidt zich van doen hierdoor, dat de werking altijd onder het bereik der zinnen valt en gewoonlijk ook iets duurzaams achterlaat. (Eene wandeling
eene reis een tocht maken zijn uitdrukkingen in strijd met het Nederlandsche taal¬eigen, dat hier doen vereischt). Vervaardigen voegt aan de beteekenis van maken die van voltooien toe. Gelijk verrichten doorgaans in een goeden zin gebruikt wordt, komt bedrijven meest altijd in een slechten zin voor, b.v. eene edele daad verrichten een snood stuk bedrijven.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
doen
doen - onregelmatig werkwoord
1. eraan werken, het uitvoeren
♢ wie doet de vaat vanavond?
1. iets van hem gedaan krijgen
[ervoor zorgen dat hij het doet]
2. zo gezegd zo gedaan
[zoals we het afgesproken hadden doen we het]
3. niets aan te doen!
[er is niets aan te veranderen]
4. het is met hem gedaan
[hij is dood of verloren]
5. dat is niks gedaan
[waardeloos]
2. het werk verrichten waarvoor het bedoeld is
♢ de auto doet het weer
3. veroorzaken dat het gebeurt
♢ dat doet me denken aan vroeger
4. maken dat het erin of erop gaat
♢ ik doe suiker in mijn koffie
Algemene uitdrukkingen:
1. iemand een plezier doen
[ervoor zorgen dat hij plezier heeft]
2. ik kon er niets aan doen
[het was mijn schuld niet]
3. doen alsof
[toneelspelen]
4. dat doet er niet toe
[dat is onbelangrijk]
5. ik heb met hem te doen
[ik heb medelijden met hem]
6. daar is het haar om te doen
[daar doet ze het voor]
7. voor zijn doen
[in vergelijking met hoe hij anders is]
8. het kind is uit zijn doen
[in de war]
9. zijn doen en laten
[zijn manier van leven]
10. een poging doen
[het proberen]
Onregelmatig werkwoord: doen
ik doe
jij/u doet
hij/zij doet
wij/zij/jullie doen
ik/jij/u/hij/zij deed
wij/zij/jullie deden
hij heeft gedaan
de/het/een gedane ....
Synoniemen
beoefenen, functioneren, laten, werken
Tegenstellingen
laten, nalaten, weigeren