Synoniemen zoeken
Synoniem van benijden
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
benijden
benijden - jaloers op iemand zijn op grond van iets bepaalds. Het wordt gebruikt met een (weglaatbare) voorzetselbepaling: 'iemand benijden', 'iemand om iets benijden'. Iemand benijden wil niet per se zeggen dat je hem of haar iets bepaalds niet gunt. Is dat wél het geval, dan gebruik je (iemand) scheef aankijken (om) iets of, sterker: (iemand) het licht in de ogen niet gunnen. De voorzetselbepaling met 'om' is weglaatbaar. De uitdrukking (iemand) met schele ogen aankijken daarentegen laat een dergelijke voorzetselbepaling niet toe. Misgunnen betekent hetzelfde als 'iemand scheef aankijken', met dit verschil dat je bij 'misgunnen' altijd zowel een lijdend voorwerp als een meewerkend voorwerp moet zetten: 'dat geld misgun ik hem'.
Zie verder: jaloers (op).

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Benijden
Niet kunnen zien, dat een ander iets heeft. In het eerste geval is men zelf niet in het bezit van de zaak, die men (een ander) benijdt. Bij misgunnen kan men zelf in het genot van iets zijn, maar niettegenstaande dit, een ander het genot willen ontzeggen, omdat men het hem niet gunt. Men misgunt iemand iets, omdat men hem een kwaad hart toedraagt; om de zaak zelf is het hierbij minder te doen. Wie iemand eene zaak benijdt, gunt haar daarom niet aan een ander, omdat hij haar voor zich zelf verlangt. Benijden staat echter niet altijd in zulk eene on-gunstige opvatting, b.v. hoe benijd ik u die vastheid van geloof! Ik benijd u die diamanten, maar daarom misgun ik ze u niet.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
benijden
benijden - regelmatig werkwoord
uitspraak: be-nij-den
1. er jaloers op zijn, het ook willen (hebben)
♢ ik benijd Kilian zijn dure auto
1. beter benijd dan beklaagd
[beter benijd om je voorspoed, dan beklaagd om je tegenspoed]
Regelmatig werkwoord: be-nij-den
ik benijd
jij/u benijdt
hij/zij benijdt
wij/zij/jullie benijden
ik/jij/u/hij/zij benijdde
wij/zij/jullie benijdden
hij heeft benijd
de/het/een benijde ....