Synoniemen zoeken
Synoniem van afscheiden
Synoniem van 'n ander trefwoord
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Afscheiden
Den samenhang verbreken. Bij scheiden (behalve in den zin van vertrekken) wordt gelet op de beide deelen, waarvan de samenhang verbroken wordt. Afscheiden is sterker; daarbij heeft men meer bepaald het oog op dat eene deel, hetwelk van het geheel afgenomen wordt. Ditzelfde geldt ook van afzonderen, doch met de bijbedoeling, dat het afgescheiden deel tot een bepaald doel afzonderlijk wordt gehouden. De schapen van de bokken scheiden. Van de zijnen afge¬scheiden, en geheel alleen onder vreemden, gevoelt hij zich volstrekt niet op zijn gemak. Wilt ge niet eene kleinigheid voor dat liefdadig doel af¬zonderen ?
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
afscheiden
afscheiden - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-schei-den
1. er iets tussen zetten
♢ ik wil mijn tuin afscheiden van die van de buurman
2. een vloeistof aanmaken en afgeven
♢ de melkklieren van de koe scheiden melk af
3. je ervan losmaken
♢ deze groep heeft zich afgescheiden van de hervormde kerk
Regelmatig werkwoord: af-schei-den
ik scheid af (... ik afscheid)
jij/u scheidt af (... jij afscheidt)
hij/zij scheidt af (... hij afscheidt)
wij/zij/jullie scheiden af (... wij afscheiden)
ik/jij/u/hij/zij scheidde af (... ik afscheidde)
wij/zij/jullie scheidden af (... wij afscheidden)
hij heeft afgescheiden
de/het/een afgescheiden ....
afscheidend, afscheidende