Wat is de betekenis van afscheiden?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afscheiden

afscheiden - Werkwoord 1. (ov) afzonderen, uit de aanwezigheid van iets verwijderen De waterige laag werd in een scheitrechter afgescheiden van de olie. 2. (ov) een stof voortbrengen en afgeven aan de omgeving Dit feromoon wordt afgescheiden door het wijf...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afscheiden

afscheiden - regelmatig werkwoord uitspraak: af-schei-den 1. er iets tussen zetten ♢ ik wil mijn tuin afscheiden van die van de buurman 2. een vloeistof aanmaken en afgeven ♢ de melkklieren van...

2024-04-24
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Afscheiden

Afscheiden - 'zich afscheiden van het peloton': zich losmaken van het peloton. 'Afgescheiden aankomen': met voorsprong aankomen.

2024-04-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

afscheiden

Een voorsprong nemen, zich losmaken enz., bep. in verb. als zich van het peloton, de groep afscheiden-, ook: afgescheiden aankomen, met voorsprong, alleen. Pol Lannoo licht afgescheiden te Zottegem, Gazet v. Antw. 1973.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afscheiden

v., ôfskiede; (van vocht of bloed), (ôf)drage; zich —, jin ôfskiftsje; zich van anderen —, op jinsels gean.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afscheiden

(scheidde af, is en heeft afgescheiden), 1. (voorwerpen die aan andere vastzitten of er mede verbonden zijn) daarvan losmaken en afnemen, zodat zij er van gescheiden raken: het zwaard scheidde het hoofd van de romp af; 2. (scheik. en technol.) (stoffen die in chemische verbindingen of in mengsels voorkomen) door scheikundige middelen vrijmak...

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afscheiden

scheidde af, heeft afgescheiden; afzonderen, scheiden van: goudstof door wassen afscheiden; de lever scheidt de gal af; zich van een kerkgenootschap afscheiden, er uittreden.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afscheiden

('af) (scheidde af, afgescheiden) I. (is) Veroud. zich verwijderen, heengaan, vertrekken, scheiden. →: afgescheidene. II. (heeft) 1. er van losmaken : het hoofd van de romp –. Syn. afzonderen, scheiden. Tgst. →: aaneenvoegen. 2. door scheikundige middelen vrijmaken en afzonderen : door zoutzuur zilver uit zilverzouten –...