Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

verwilderd

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. wild, onverzorgd, onordelijk. Ga een hemd ( ) dragen ( ). Je ziet er verwilderd uit (van Mulier1972:43).
2. losgeslagen, zedeloos. Roy sloeg linksaf. Hij wandelde nog wat door de buurt, kwam op een gegeven moment langs bij ‘het kamp voor verwilderde meiden’, langs het grote buro van Openbare gezondheidszorg (Cairo 1977: 27).
- Etym.: Bet. 1 sluit aan bij AN v. = ‘geheel uit zijn fatsoen of van streek gebracht’ (bijv. v. haren, v. kijken), bet. 1 en 2 bij ‘in het wild opgegroeid, tuchteloos’ (bijv. v. kinderen). Het is in alle gevallen ook op te vatten als verleden deelw. van ‘verwilderen’. De SN bet. sluit dan aan bij een 17e eeuwse AN bet. hiervan, ‘een onordelijk aanzien krijgen’ (van Sterkenburg), niet bij de nu meest voork. AN bet. ‘van gecultiveerd weer wild worden’ (bijv. tuin, huisdier, cultuurgewas). De SN bet. 1 en 2 lopen in elkaar over.

< >