Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

neut

betekenis & definitie

(de, -en), kort stenen (soms houten) paaltje op een aantal van welke een houten bouwwerk een eindje boven de grond rust. Ze reden de straat in waar stenen volkswoningen waren neergezet.

Hier en daar een groot gebouw op neuten dat zich niet had willen laten verdrijven (Doelwijt 1972b: 110). - Etym.: in AN is het een woord uit de bouwkunde en betekent het een stenen of houten blokje of kort uitsteeksel, op allerlei plaatsen en met allerlei functies; geen enkele bet. komt geheel overeen met die in het SN (WNT 1913, Van Dale). De SN bet. is vermoedelijk vrij jong. Kuhn (1828: 114) beschrijft SN neuten, maar noemt ze ‘stenen voeten’ of ‘penanten’.
- : hoge neut, pilaar of paal, op een aantal van welke een gebouw of een deel daarvan één verdieping boven de grond rust. Hij was vaak in de buurt, je kon meteen zien waar ze woonde want Bigger llhahibaksh was in deze buurt de enige die een huis had op hoge neuten (Vianen 1972: 21).
- Etym.: De naam is gegeven op grond van de overeenkomst in functie met een gewone neut.