bw., ernaast; naastbijgelegen; van de buren. Naast stonden de buren al op de stoep (C.
Ooft 52). Julie en Maaike kijken bij het hek van hun erf naar Thea naast die met een klein hondje speelt (Mala 9). Een ex-vriend op het stoeltje naast [d.i. naast het stoeltje van betrokkene] (Cairo 1976: 102). Zie ook: allernaast.