(de, -zalen), (ook:) eetkamer, eethoek (in een gewoon huis). De eetzaal moet ook een wasbak hebben, waar je je mond kan wassen /spoelen na het eten (Doelwijt 1971: 23).
Er is maar één klein vierkant hoekje, dat is de eetzaal... (Doelwijt 1971: 39). Etym.: In de bet. van ‘eetkamer' in AN veroud. Zie ook: voorzaal.