een jonge uitdr. voor: het niet (terug) kunnen krijgen; onbereikbaar voor iemand zijn. Eig. fluiten (om te roepen, als signaal) zonder gehoor te ontvangen; vgl. iemand laten fluiten, zich niet aan hem storen, en op zijn duim kunnen fluiten, ook in de zin van: het gewenste niet krijgen (op zijn duim fluiten komt ook voor in de bet. op zijn duim zuigen, niets te eten krijgen).
Vandaar ook fluiten! als uitroep voor: misgerekend, en vervolgens gaan fluiten, er vandoor gaan, en thans fluiten zijn, weg zijn, verloren zijn. Ook Platd. du kannst oppen dümen flaiten. Eng. he may whistle for it; Fr. tu peux te fouiller.