Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

Alarm

betekenis & definitie

eigenlijk een wapenkreet, ontleend aan het Oudfr. à l’arme, te wapen, dat later in de vorm al(l)arme als znw. werd gebruikt. In Figuurlijke toepassing werd het als noodkreet gebezigd bij gevaar of onraad in het algemeen.

Vandaar ook alarm blazen, veel ophef maken van een dreigend gevaar, en daardoor onrust, schrik en angst in de gemoederen wekken; eigenlijk de trompet blazen om de troepen in de wapenen te roepen; Fr. sonner Valarme', Hd. Lärm blasen, Lärm schlagen', Eng. to sound (beat) an alarm; to give the alarm. Naast alarm blazen wordt ook gebruikt de alarmklok luiden (Mnl. docke slaen, die stormclocke luden), onrust, schrik en angst in de gemoederen wekken, alles in rep en roer brengen, als dreigden er de grootste gevaren. Voorts: de alarmkreet aanheffen, de alarmtrom roeren, de alarmtrompet steken, die alle in dezelfde zin gebruikt worden. Een loos (vals) alarm, eigenlijk een oproep te wapen, zonder dat er gevaar aanwezig is; een oproep te wapen zonder dreigend gevaar, maar met het doel de troepen te misleiden; in figuurlijke toepassing: opschudding of onrust die verwekt is zonder dat er een behoorlijke grond voor aanwezig is; Fr. une fausse alarme, alerte; Hd. ein blinder Lärm', Eng. a false alarm; to cry wolf (naar een fabel), vals alarm maken. Ook wordt met alarm de toestand aangeduid die ontstaat of intreedt bij het weerklinken van het signaal; in ’t bijzonder wordt het gebruikt voor luchtalarm, de toestand van gevaar die intreedt bij een aanval van vijandelijke vliegtuigen.