Al wat een beweging of een kracht tegenwerkt, belemmert of opheft. We onderscheiden de volgende begrippen:
- frontale weerstand: weerstand die ontstaat doordat de lucht of de vloeistof botst met er door heen bewegende lichamen en er dus tegendruk op uitoefent. Hoe groter het lichaam hoe groter de weerstand.
- golfweerstand: weerstand die ontstaat wanneer een lichaam zich met snelheid door het water beweegt waardoor opstapeling van water met daarachter kuilen (golven) ontstaan die de oppervlaktespanning van het water verhogen.
- hellingweerstand: de weerstand die de zwaartekracht biedt wanneer een lichaam zich voorwaarts op een helling begeeft. De grootte van de weerstand is afhankelijk van het gewicht en de snelheid van het lichaam, alsmede van de hellingshoek.
- ijswrijving: (bij het schaatsen) remmende kracht (afhankelijk van o.a. het gewicht van de schaatser) die ontstaat door de wrijving tussen het schaatsijzer en de schaatsvloer.
- luchtweerstand: weerstand (afhankelijk van o.a. luchtdruk en wind) die de lucht biedt aan er door heen bewegende lichamen.
- mechanische weerstand: weerstand die op een werktuiglijke manier wordt verkregen; verlieskrachten door het mechanisme of de gebruikte apparatuur (bv. fietsmechanisme).
- rolweerstand: weerstand die moet worden overwonnen om iets over een vlak te doen rollen.
- waterweerstand: weerstand (afhankelijk van o.a. waterdichtheid en stroming) die het water biedt aan er door heen bewegende lichamen.
- wrijvingsweerstand (vormweerstand): negatieve krachten die ontstaan doordat de lucht- of watermoleculen langs een door de lucht/het water voortbewegend lichaam wrijven. Uitstekende onderdelen op het lichaam vergroten deze weerstand.
- zuig- of wervelingsweerstand: wervelingen die door de vormweerstand aan de achterzijde van een bewegend voorwerp ontstaat (slipstream).
