Prunus laurocerasus: Een over het algemeen breed uitgroeiende struik waarvan de soort zelf niet of nauwelijks in cultuur is, maar waarvan een tiental cultivars zeer algemeen in tuinen voorkomt. De jonge twijgen zijn aanvankelijk groen en onbehaard, later donkerder.
De knoppen zijn groen. De bladeren zijn leerachtig, glad, glimmend donkergroen en meestal gaafrandig. De bladvorm is nogal afhankelijk van de cultivar. De bloemen, wit van kleur, zijn klein en verzameld in opstaande trossen. Deze zijn 5 tot 12 cm lang. Ze bevinden zich in de oksels van de bladeren.
De hoofdbloei vindt plaats in mei, maar een tweede bloei in augustus-september komt regelmatig voor. Na de bloei verschijnen 1 cm grote vruchten die zwartrood tot zwart van kleur zijn.De laurierkers wordt gebruikt voor vakbeplanting in het openbaar groen. In tuinen wordt hij toegepast als solitair en als haag. 'Mischeana' wordt 1,5 meter hoog en heeft horizontaal uitstaande takken. Matig winterhard. 'Otto Luyken' wordt slechts 1 meter hoog en bloeit vaak twee keer (mei-juni en augustus-september). Goed winterhard, geschikt voor hagen. 'Reynvaanii' wordt tot 1 meter hoog en heeft een zuiver opgaande groeiwijze, zodat hij extra geschikt is als haagplant. Bloemen komen niet zoveel voor. 'Rotundifolia' is een van de hoogste cultivars g (3 à 4 meter). Het blad is breder dan dat van de meeste andere cultivars.
Bloeit vrij rijk. Enigszins vorstgevoelig. Geschikt voor hoge hagen. 'Schipkaensis Macrophylla' is I een tot 2,5 meter hoge, zeer goed groeiende cultuurvariëteit.
Bijzonder vorstresistent. 'Van Nes' is een brede, dichte struik met spreidende takken die tot 1,5 meter hoog wordt. Langwerpig tot elliptisch blad. Zeer winterhard. 'Zabeliana' groeit vrijwel horizontaal. Hij wordt slechts 1 meter hoog, maar is bij die hoogte wel 5 meter breed. Bloeit matig in mei en augustus-september. Zeer winterhard en geschikt voor taludbeplanting.
Vuurdoorn
Pyracantha: Een opgaande, stug groeiende, halfwintergroene struik die meestal 2 à 3 meter hoog wordt. De twijgen zijn aanvankelijk grijs en behalve aan de top in de zomer onbehaard. Oudere takken zijn glanzend bruingroen. Ze zijn bezet met tot 1,5 cm lange doornen. De bladeren zijn lancetvormig tot ovaal en 2 tot 4 cm lang. Ze zijn donkergroen en glimmend.
In de winter zijn ze aan de onderzijde bronskleurig. In strenge winters worden ze bruin en vallen af. De bloemen verschijnen in mei-juni. Ze zijn wit van kleur en iets minder dan 1 cm groot. Ze staan bij elkaar in 3 à 4 cm brede, behaarde tuilen. Vanaf september zijn er ronde, oranjerode vruchten aanwezig die heel lang aan de plant blijven.
Vuurdoorns worden in tuinen vooral gebruikt als gevelplant. Daarnaast ook wel als ondoordringbare haag. In het openbaar groen ook als groepsbeplanting. De oorspronkelijke soort (P. coccinea) en de cultivars die daartoe behoren, worden in ons land niet meer toegepast. Dat heeft te maken met de grote gevoeligheid voor schurft. Door die ziekte ontstaan zwarte vlekken op bladeren, takken en vruchten.
Door kruising van R coccinea, die als voordeel heeft dat hij goed winterhard is, met P. rogersiana, die niet goed winterhard is maar geen last heeft van schurft, zijn zeer waardevolle hybriden ontstaan. Dat zijn onder andere 'Golden Charmer' (vrij grote, oranjegele vruchten die tot in december aan de plant blijven), 'Orange Charmer' (als de vorige, maar met diep oranje vruchten),
'Orange Glow' (vruchten eerst dieprood, later oranje, blijft aan de plant tot de eerste vorstperiode) en 'Soleil d'Or' (gele vruchten). Men dient er rekening mee te houden dat de vruchten graag door vogels worden gegeten.