Sint-Nicolaasgebruiken in de literatuur G.A. Bredero: in Moortje komt het schoenzetten voor (16151617) (→ Bijlage 13).
A.C.W. Staring: Sint-Nicolaas, een sprookje. Dit is een sprookje in dichtvorm uit 1827. Sint-Nicolaas bezoekt arme kinderen en arme mensen.
Anon.: Mietje en haar broertje; het oudste meisje speelt voor Sinterklaas, gekleed in pruik, steek en jas van oom.
P.A. de Génestet: gedicht ‘Sint-Nicolaasavond’ (1849), bestaande uit 1102 versregels (→ Bijlage 19). Dit gedicht blijkt volgens Booy een satirische vertelling over de lintjesregen (koning Willem II was op 6 december jarig en reikte ter gelegenheid daarvan lintjes uit) en het sinterklaasfeest zoals dat midden 19de eeuw bij de hogere standen werd gevierd.
J. → Schenkman: De helper draagt voor de eerste keer Spaanse kleding.
N. Beets (Hildebrand) beschrijft in Camera obscura het koekvergulden: taaipoppen werden met goud en lekkers beplakt (1839) (→ Bijlage 20).
J. ter Gouw schreef in 1852 een opstel over Sinterklaas, waarin hij met stelligheid beweerde dat het sinterklaasfeest nog zeker twee eeuwen zou blijven bestaan.
L. Couperus: in Eline Vere wordt een pakjesavond beschreven (1889).
‘Fanny’, ps. van mevr. Meyer-Damsté: Sint-Nicolaasavond (ca 1880); surprises worden beschreven.
Oom Abraham, ‘Mee in den zak’; hierin wordt beschreven (en getekend!) hoe kinderen meegenomen worden naar Spanje (1915) (zie illustraties op blz. 270).
G. Bomans: in Kopstukken geeft hij een ‘Kleine catechismus van Sint-Nicolaas’ (→ Bijlage 26), in Buitelingen ‘Enige richtlijnen’, in Nieuwe Buitelingen staat ‘De ware Sinterklaas’ en in Capriolen ‘De waarheid omtrent Sinterklaas’.
Andere auteurs die over Sinterklaas in hun boeken schreven, zijn Ernest Claes (Sinterklaas in de hemel en op aarde), Paul Claudel, Antoon Coolen (De echte Sinterklaas), Paul Keller, Hans Leip, Theodor Storm, Stijn Streuvels (Grootmoederken), Felix Timmermans (De nood van Sinterklaas), Kurt Tucholsky en Gerard Walschap (‘Speelgoed van Sint Niklaas’ in Het kleine meisje en ik).