Wie van iets gewag maakt, maakt er melding van; het woord gewag stamt van gewagen, dat spreken, zeggen, melding maken betekende. Tegenwoordig wordt het nog slechts gebruikt in de uitdrukking ‘van iets gewag maken’ vroeger betekende gewag maken luid slaan, zich doen horen.
De dichter Jan Luyken (1649-1712) schreef bij voorbeeld deze poëtische regel: ‘Het singend woud maakt dan gewag’. In een hedendaagse context gevat, treffen wij de uitdrukking aan in de volgende regels uit ‘Voorspel’ het eerste deel van de geschiedenis van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong, waarin de periode vóór 1939 wordt beschreven:‘Bijna twee jaar bleef Colijn de schatkist beheren. Het woord “bezuiniging” lag hem in mond bestorven; toen in april ’25, wij maakten er al gewag van, de Z.g. gouden standaard hersteld werd, had hij in de visie van de kapitaalkrachtige Nederlanders de gulden “gered”.’ (Voorspel, Den Haag 1969, blz. 183).
