De uitdrukking tussen hamer en aambeeld, die aan het werk van de smid is ontleend, gebruiken we om een uiterst hachelijke situatie aan te duiden. Wie tussen hamer en aambeeld zit (eigenlijk: ligt) is machteloos en wordt in een bepaalde vorm geplet (lees: wordt gedwongen een positie in te nemen die hem noodlottig zal worden).
Deze zegswijze wordt dikwijls in een politieke of sociale context gebruikt.In een rede die de Nederlandse historicus Jan Romein (1893-1962) vóór de Tweede Wereldoorlog uitsprak, zette hij uiteen hoe in de crisisjaren een gedeelte van de lagere middenklasse beklemd raakte tussen de hamer van het kapitaal en het aambeeld van de arbeid (i.c. de georganiseerde arbeidersbeweging) en uit deze situatie een uitweg in het fascisme zocht. Het desbetreffende citaat van Romein luidt als volgt:
‘Tussen bourgeoisie en proletariaat in bevond zich dus een zeer talrijke, maar onzelfstandige klasse, die doordat delen ervan telkens in het proletariaat werden “teruggeslingerd”, zoals Marx zegt, die onzelfstandigheid aan den lijve gevoelde en gevoelde als een bedreiging tegelijk van boven en van onderen. Zij voelde zich — en op dat gevoel komt het evenzeer aan als op de werkelijkheid — tussen de hamer van het Kapitaal en het aambeeld van de Arbeid bekneld. Zij voelde daarom evenzeer anti-kapitalistisch als anti-proletarisch, zij voelde: klein-burgerlijk, d.w.z. afgunstigbang naar boven, minachtend-bang naar beneden, en machteloos naar beide zijden.’ (In opdracht van de tijd, Amsterdam 1946, blz. 301. 302).