Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

smeerkanes, smeerkees, smeernek, smeerpegel, smeerpijp

betekenis & definitie

vies persoon; viespeuk. Kan ook slaan op iemand met afwijkend seksueel gedrag.

Smeerkanes werd reeds opgetekend door Boekenoogen.Kom jij eris hier, kleine smeerkanes, moet jij je bemoeie met ’n andermans zaken, hè? (Justus van Maurik, Toen ik nog jong was, 1901)

Hou je mond, smeerkees. (De Groene Amsterdammer, 20/02/1910)

Dat ze vroeger ‘geregeld een beeld’ genoemd werd; toen de smeerpijp haar, nauwelijks zeventien, trouwde... (Israël Querido, De Jordaan, 1912)