futloos persoon; treuzelaar; flauwe vent. Eigenlijk: iemand die met lijmstokken sijsjes vangt.
Hij moet naast handigheid over erg veel geduld beschikken.Mama zegt dat haar man een ouwe seisieslijmer is, En tante roept: ‘Schei uit nu zus de zee is hier zoo frisch.’ (Louis Davids, Zandvoort bij de Zee, 1915)
... en onze Koningin met die ouwe sijssieslijmer uit Oostenrijk. (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
Tibbe lachte ons dan uit wanneer we mopperend voor het hek vandaan gingen en schold de leraar uit voor ‘vuile sijsjeslijmer’. (Jan Cremer, Ik Jan Cremer, 1964)