Wat is de betekenis van sijsjeslijmer?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

sijsjeslijmer

(1915) (scheldw.) futloos persoon; flauwe vent. Eigenlijk: iemand die met lijmstokken sijsjes vangt. Hij moet naast handigheid over erg veel geduld beschikken. • Mama zegt dat haar man een ouwe seisieslijmer is, En tante roept: 'Schei uit nu zus de zee is hier zoo frisch.' (Louis Davids: Zandvoort bij de Zee. 1915) • Betrekking? U be...

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

sijsjeslijmer

sijsjeslijmer - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) futloos persoon, treuzelaar Woordherkomst samenstelling van sijsje en lijmer met het invoegsel -s-

2024-04-30
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

sijsjeslijmer

zoete, bedaarde vent, treuzelaar, kerel zonder fut In 1929 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Eigenlijk iemand die een sijsje, een zangvogel van de vinkenfamilie, vangt met een lijmstok. • Toe komp ie een dag of tien...

2024-04-30
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

sijsjeslijmer

futloos persoon; treuzelaar; flauwe vent. Eigenlijk: iemand die met lijmstokken sijsjes vangt. Hij moet naast handigheid over erg veel geduld beschikken.Mama zegt dat haar man een ouwe seisieslijmer is, En tante roept: ‘Schei uit nu zus de zee is hier zoo frisch.’ (Louis Davids, Zandvoort bij de Zee, 1915) ... en onze Koningin met die...

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sijsjeslijmer

m. (-s), (volkst.) zoete, bedaarde vent, treuzelaar, kerel zonder fut.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

sijsjeslijmer

m. (-s), 1. eig. iemand die sijsjes met een lijmstok vangt; 2. (gemeenz.) slappe vent, treuzelaar.

2024-04-30
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)